Een Praetor was een hoge magistraat in het oude Romeinse bestuur, aan wie uitvoerende macht ofwel imperium was verleend, vergelijkbaar met die van de consuls. Alhoewel hij oorspronkelijk de wettelijke bevoegdheden over de rechtbanken bezat, stelden zijn uitvoerende bevoegdheden hem in staat het leger te leiden en, indien nodig, zelfs de Romeinse senaat voor te zitten. Kandidaten dienden normaalgesproken eerst te dienen als praetor voordat ze zich verkiesbaar konden stellen voor het consulaat.
Cursus Honorum
Nadat de laatste koning, Lucius Tarquinius Superbus, was verdreven in 509 v. Chr. werd de Romeinse republiek opgericht en kwam de uitvoerende macht in de handen van twee consuls, die jaarlijks werden gekozen door de Volksvergadering. Zij stonden zowel in politieke als in militaire zin aan het hoofd van de staat, waren voorzitter van de senaat, behandelden buitenlandse zaken, stelden wetten voor en leidden het leger. De jaarlijkse verkiezing van twee consuls, voorkwam dat er teveel macht in handen zou komen van één man. Als een voorzorgsmaatregel had elke consul het recht om een veto uit te spreken over een beslissing van de andere consul (intercessio). Elke consul werd tevens geacht verantwoording af te leggen over elke beslissing die werd gemaakt tijdens de uitoefening van het ambt.
De plichten behorende bij het bestuur van de omvang van Rome bleken echter overweldigend en lagere magistraten waren noodzakelijk voor het beheren van de behoeftes van de staat. Ten gevolge hiervan ontwikkelde zich het cursus honorum (“pad van eer”). Deze ambten werden een weg naar het consulaat, waarbij een interval van twee jaar verplicht was tussen twee ambten. De lex Villia Annalis of 180 v. Chr. stelde een minimum leeftijd voor elk ambt in (39 voor praetors en 42 voor consuls). De wet werd later bevestigd door de dictator Lucius Cornelius Sulla omstreeks 82 v. Chr.
Na een diensttijd in het Romeinse leger van minimaal tien jaar, kon iemand met politieke ambities op de leeftijd van 28 jaar de eerste gekozen rang op de ladder bemachtigen: de quaestor. Ondanks dat je slechts één jaar werkzaam was, behoorde tot de primaire taken van de quaestor het toezicht houden op de staatsfinanciën: haar schatkisten, boekhouding en administratie. Verdere taken omvatten het beheren van openbare eigendommen en het innen van belastingen. Wanneer hij werd toegewezen aan één van de provincies, diende hij als assistent van een hogere magistraat en was tevens belastingfunctionaris en wervingsambtenaar.
Vervolgens kwam de aedilis – elk jaar werden er vier gekozen – die gingen over de publieke werken van de stad: de wegen, de watervoorziening, het onderhoud van de tempels en het organiseren van publieke spelen. Net als alle treden op de ladder, werd de aedilis niet betaald. Dit betekende dat alleen diegene met de nodige financiële steun het ambt konden bekleden.
De volgende stap op het pad was de praetor. Alhoewel zijn primaire taak het voeren van gerechtelijke procedures was, zowel civiel als provinciaal, was hij ook begiftigd met uitvoerende macht ofwel imperium, net als de consul en kon de meeste van hun taken uitvoeren als dat nodig was. De verschillende taken van de magistraten breiden zich uit zoals Rome zich uitbreidde naar de Balkan, Azië, Afrika en Spanje. Ondanks de toename van hun verantwoordelijkheden beteugelde de jaarlijkse verkiezingen van alle magistraten nog steeds de macht van het individu.
Oorsprong
Aanvankelijk, toen de Republiek gesticht werd, werd de term praetor (het betekent ‘voor gaan’ - van prae ire) gebruikt om de twee jaarlijkse gekozen republikeinse magistraten aan te duiden, die als staatshoofd dienden. In 367 v.Chr., gedurende een tijd waarin alleen nog patriciërs in aanmerking kwamen voor een overheidsambt, werd door een nieuwe wet, de Wetten van Licinius en Sextius, een derde praetor toegevoegd. De wet, dan wel compromis, was de creatie van de tribunen Gaius Licinius Stolo en Lucius Sextius Lateranus en maakte, onder voorwaarden, het huwelijk tussen patriciërs en plebejers mogelijk. Het instellen van een derde praetor was een concessie die was gedaan aan de patricische oppositie tegen de wet. Ten gevolge hiervan werden de oorspronkelijke twee praetors hernoemd tot consul. De derde praetor behield echter zijn imperiale bevoegdheden en kon alle functies van een consul uitvoeren, zowel in Rome als in de provincies. Zijn officiële functie was het toezicht op de rechtbanken, een positie die hem het recht gaf de doodstraf op te leggen wanneer hij dat nodig achtte. Wanneer de consuls niet in Rome waren (wat nogal eens gebeurde), was de praetor de belangrijkste magistraat. Als een symbool van zijn ambt droeg hij een paarse mantel en werd hij begeleid door lictoren die de fasces met zich droegen, een bundel van roeden gewikkeld om een bijl. Het symboliseerde zijn recht om, indien nodig, geweld te gebruiken.
Sinds de begin dagen van de Romeinse Republiek hadden de plebejers gevochten voor het recht om deel te nemen aan hun bestuur. Na een lange strijd, vaak Standenstrijd genoemd, kregen de plebejers een stem in de plebejische vergadering en, in de vierde eeuw v. Chr. werd het tenslotte mogelijk om een integraal deel uit te maken van het Romeinse bestuur, met het recht om consul te worden. De eerste plebejische consul werd verkozen in 366 v.Chr. en vanaf 342 v.Chr. moest één van de twee gekozen consuls een plebejer zijn. Uiteindelijk kregen plebejers toegang tot alle politieke ambten: quastor, aedilis en praetor: de eerste plebejische praetor werd in 337 v.Chr. gekozen.
Ontwikkeling van het Ambt
De Eerste Punische Oorlog (264-241 v.Chr.) met Carthago bracht een aantal veranderingen met zich mee in Rome. Rond het jaar 244 v.Chr. werd het aantal praetors uitgebreid naar twee: één bestemd als praetor urbanus (binnenlandse zaken) en de ander als praetor inter peregrinos (buitenlandse zaken). Omstreeks 228 v.Chr. werd het aantal verder uitgebreid tot vier aangezien er legerleiders nodig waren voor Sicilië en Sardinië, land verkregen als een resultaat van de oorlog met Carthago. Door hun imperiale bevoegdheden werden praetors voortdurend ingezet als legerleiders omdat door de Romeinse oorlogsvoering de grenzen werden verlegd. Dit bleef zelfs zo gedurende het vroege Romeinse keizerrijk. Stephen Dando-Collins schreef in zijn Legions of Rome hoe Vespasianus (de toekomstig Romeins keizer, reg. 69-79 n.Chr.) en zijn broer Sabinus dienden als praetors en legioenen aanvoerden gedurende de Romeinse invasie van Great-Brittannië in 43 n.Chr.
Door het verlies van Hannibal in de Tweede Punische Oorlog (218-201 v.Chr.) kreeg Rome controle in Spanje en werden de provincies Hispania Citerior en Hispania Ulterior (dichterbij en verst verwijderd van Rome) aan het Romeinse domein toegevoegd. Er werden twee extra praetors aangesteld – waarmee het totaal op zes kwam – om te dienen in deze nieuw verkregen Spaanse provincies. De oorlog in Spanje zou zich nog tientallen jaren voorzetten, totdat keizer Augustus (reg. 27 v.Chr. tot 14 n.Chr.) de verovering compleet maakte. Gebieden die werden verkregen door de oorlogen met Philips V van Macedonië, zijn zoon Perseus en Antiochus, de koning van het Seleucidische Rijk, zorgde voor een verdere uitbreiding van de Republiek naar het oosten. Door de extensieve uitbreiding bleken twee consuls ontoereikend en omdat het toevoegen van een derde consul onmogelijk was, was er door de uitbreiding een grotere rol weggelegd voor de praetor. Ondanks dat de praetors als legerleiders dienst deden in de provincies, bleef er een in Rome. De Senaat zag geen noodzaak om hun aantal te vermeerderen en deze bleef derhalve zes.
Met de toename van het aantal provincies, kon de macht van een jaarlijks verkozen magistraat in de provincie verlengd worden voor een tweede of derde jaar. “Hoe meer praetors er kwamen, des te groter werd de omvang van hun verantwoordelijkheden en des te groter werden de kansen op succes en waardering.” (Holland, 5) De rivaliteit om consul te worden was hevig. Met een succesvol provinciale bestuursperiode, maakte een praetor een betere kans in zijn jacht op het consulaat.
In 123 v.Chr. richtte de tribuun Tiberius Sempronius Gracchus een nieuw hof op voor het berechten van zaken van provinciale uitbuiting. Verdere hoven werden toegevoegd tussen 123 en 91 v.Chr. In Cicero’s tijd bestonden er een aantal jury hoven ter behandeling van verschillende zaken, waaronder moord en verraad. De jury’s bestonden uit tussen de dertig en zestig juryleden, aedilis, en werden verkozen door het lot en stemden in het geheim. Een praetor zat de zaak voor. Civiele zaken werden in twee delen behandeld: in het eerste deel werd de zaak gehoord voor een praetor, die de problemen vaststelde. In het tweede gedeelte werd de beslissing van het hof, die door de praetor was vastgesteld, voorgelegd aan een rechter en jury.
Het aantal praetors nam drastisch toe in de volgende tientallen jaren. De dictator Sulla (138-78 v.Chr.) verhoogde het aantal tot acht, om kansen te vergroten en competitie aan te wakkeren. Julius Caesar (100-44 v.Chr.) verhoogde het aantal tot 16, niet alleen om ambten te creëren voor zijn aanhangers, maar ook om essentiële functies in de provincies te bekleden. Augustus reduceerde het aantal tot 12 en verder tot 10. Ondanks dat op andere gebieden veranderingen werden gemaakt, behield de praetor zijn positie in Rome gedurende het Principaat. Ten tijde van keizer Hadrianus (reg. 117-138 n.Chr.) behield de praetor zijn zetel bij de strafhoven en kreeg hij nieuwe taken zoals het toezicht op publieke spelen. Later werden sommige van de juridische taken van de praetor overgenomen door de consuls, terwijl de praetor het toezicht kreeg op de schatkist, maar er was een leven na het consulaat. Waar sommigen besloten om censor te worden, vonden anderen een nieuwe invulling van hun leven in een provincie. Voormalige consuls en praetors kregen regelmatig aanstellingen als gouverneur van een provincie en werden proconsuls en propraetors. Het merendeel van de belangrijkste provincies werden toegewezen aan de proconsuls en de propraetors kregen de minder belangrijke. De propraetor stond hoger in rang dan de legaat van het legioen en had recht op zes fasces en zes lictoren (een proconsul had er twaalf).
De positie van praetor veranderde drastisch van het begin van de Romeinse Republiek tot aan de laatste jaren van het Romeinse Keizerrijk. Zijn taken begonnen met het toezicht op het juridische bestel van Rome, zowel civiel als provinciaal, het maken van beslissingen over leven en dood, maar met de uitbreiding van de Republiek qua omvang (en later het Keizerrijk), nam het aantal praetors toe van één in de beginjaren tot tien in de tijd van Augustus.