Jan van Eyck (ca. 1390-1441) was een Nederlandse renaissanceschilder die bij leven al beroemd was om zijn beheersing van olieverf, kleur, naturalistische uitbeelding en oog voor detail. Tot zijn meesterwerken behoren het Gentse altaarstuk uit 1432, ook bekend als De aanbidding van het Lam Gods, en het Arnolfini Huwelijksportret, een krachttoer van optisch illusionisme. Als pionier in het gebruik van olieverf om realistische effecten te bereiken, had hij met zijn werk grote invloed op de renaissancekunst, en dan vooral op Italiaanse kunstenaars in de tweede helft van de 15e eeuw.
Vroege invloeden & stijl
Jan van Eyck werd waarschijnlijk geboren in Maaseik, België, omstreeks 1390. Hij was van aristocratische afkomst en had waarschijnlijk een oudere broer, Hubert van Eyck (overleden 1426), hoewel rond deze figuur onduidelijkheden blijven bestaan in de kunstwereld (zie hieronder, bij het Lam Godsaltaar). Jan van Eyck werd voor het eerst actief in de kunst in 1422 toen hij werkte voor de bisschop van Luik. Geen van Jan's vroege werken kan echter met zekerheid aan hem worden toegeschreven. Werken worden meestal met zijn hand geassocieerd vanuit de aanname (die al evenmin is bevestigd) dat hij in zijn jonge jaren als verluchter van manuscripten werkte. Het is om deze stilistische redenen dat Jan van Eyck en eventueel zijn broer Hubert vaak worden geïdentificeerd als de makers van de miniaturen in het verluchte manuscript dat bekendstaat als het Turijn-Milaan-Getijdenboek.
Een andere vroege invloed op Van Eyck kwam van het werk van Robert Campin (ca. 1378-1444) die actief was in Doornik, België. Het realisme en de helderheid in het werk van Van Eyck zijn misschien geïnspireerd door Campins schilderijen, ook al werd diens roem vanaf de Renaissance al spoedig overschaduwd door die van Van Eyck. Jan van Eycks latere werken zijn beter herkenbaar en zijn vaak gesigneerd of dragen het opschrift: 'Johannes de Eyck'. Een aanvullend bewijs van auteurschap was het familiemotto van de kunstenaar: 'Zo goed als ik kan' of 'Als ik kan', misschien ook een woordspeling op zijn naam. Het zijn vooral zijn latere werken waarin we zijn onderscheidende en tamelijk unieke stijl van schilderen het beste kunnen zien.
In de 15e eeuw na Christus bleef tempera het populairste medium voor schilderijen, maar Jan van Eyck beheerste als een van de eerste renaissancekunstenaars de techniek van de olieverfschilderkunst, ook al was dit geen nieuw medium. Oliën zorgden voor een grotere subtiliteit in kleuren en toon, en maakten het mogelijk om in een schilderij een illusionistische diepte te bereiken die temperapanelen of fresco's niet konden evenaren. Het werk van Van Eyck wordt dan ook gekenmerkt door de hoge mate van naturalistisch detail, ook door het gebruik van de allerbeste penselen. Alles in zijn schilderijen, van de huid van een gezicht tot de verre heuvels gezien door een achtergrondvenster, wordt weergegeven in minutieuze en uiterst overtuigende details. Andere Eyckiaanse kenmerken zijn de schitterende kleuren, de rijke textuur en de algehele afwerking. Nog een kenmerk van het werk van deze kunstenaar is het frequent gebruik van alledaagse voorwerpen om religieuze ideeën op verhulde wijze aan te duiden. Een schelp betekende bijvoorbeeld de opstanding van Jezus Christus, terwijl gotische architectuur het Nieuwe Verbond symboliseerde.
Een hofkunstenaar
Van oktober 1424 tot 1425 was Jan van Eyck als miniaturist werkzaam bij Jan III, hertog van Beieren en graaf van Holland (1374-1425), een functie die hem naar Den Haag bracht. De kunstenaar trok vervolgens naar een ander hof, ditmaal dat van Filips de Goede, hertog van Bourgondië (r. 1419-1467). Van Eyck bracht niet alleen tijd door in Frankrijk, maar werd door zijn werkgever in 1427 en opnieuw in 1428 naar Portugal gestuurd, beide keren om een vrouw voor de hertog te helpen bemachtigen. Het was in deze hoedanigheid dat hij Filips' toekomstige vrouw Isabella schilderde, dochter van koning Johan I van Portugal (r. 1385-1433).
Brugge & portretten
Jan van Eyck keerde rond 1430 terug naar Brugge, hoewel hij de rest van zijn carrière met tussenpozen voor Filips de Goede bleef werken. Hij vestigde zich in de stad, kocht een huis en trouwde in 1431 met een meisje genaamd Margaret. Brugge was een bruisend handelscentrum en de kring van rijke kooplieden aldaar, waaronder veel buitenlanders, vormde een goede bron van opdrachten voor de kunstenaar. Het was in deze periode dat hij vele portretten maakte, met name zijn Man met tulband (1433), nu in de National Gallery van Londen, de H. Maagd met kanselier Rolin (ca. 1435), tegenwoordig in het Louvre in Parijs, en de weelderig gekleurde Madonna met kanunnik Van der Paele (1436), te zien in het Groeningemuseum te Brugge.
Het eerste van genoemd trio wordt door sommige kunstkenners beschouwd als een zelfportret. Gemaakt in 1433, toont het van Eyck met een uitgebreide rode chaperon, een destijds modieus hoofddeksel bij de opkomende burgerij. Het werk bevindt zich, bijzonder genoeg, nog steeds in zijn oorspronkelijke lijst, de enig overgebleven van Eyck-lijst die verguld was. Bovenaan de lijst staat zijn motto in Griekse letters, terwijl een ander opschrift aan de onderkant van het frame, dit keer in het Latijn, luidt: "Jan van Eyck maakte mij, 1433, 21 oktober". De kunstenaar schilderde ook een portret van zijn vrouw Margaretha in 1439, nu te zien in het Groeningemuseum in Brugge.
De kanselier Rolin is een portret van Nicolaas Rolin, toen kanselier van Bourgondië, gezeten tegenover de Madonna en het kindje Jezus. Rolin wordt getoond in gebed, maar het hele tafereel verbeeldt vooral zijn rijkdom in deze wereld, met zijn weelderige gewaden en fraaie paleis. Het schilderij toont van Eycks beheersing van licht en kleur, evenals zijn passie voor detail, het best te zien in de zuilen van het raam en de rivier daarachter die leidt naar nog verder weg gelegen en wazige heuvels aan de horizon. De overvloed aan kerken in de stad aan de zijde van de Madonna suggereert dat dit landschap niet bedoeld was als een weergave van de werkelijkheid, of althans niet van de aardse.
Een interessant dubbelportret is De Arnolfini-bruiloft, gemaakt in Brugge in 1434. Het toont de lakenhandelaar Giovanni Arnolfini met zijn vrouw Giovanna Cenami (hoewel deze identificatie niet zeker is). Tussen en achter de twee figuren bevindt zich een spiegel waarin we hun reflecties zien, een truc van van Eyck om het echtpaar schijnbaar dichter bij de kijker te zetten. Nog ingenieuzer is zijn weergave van nog twee mensen in de spiegel, figuren die moeten staan waar de kijker is, waardoor de grenzen tussen geschilderde fictie en ruimtelijke werkelijkheid verder worden verward. De kunstenaar heeft het werk boven deze spiegel zelfverzekerd gesigneerd: 'Johannes van Eyck was hier'. Het schilderij is tegenwoordig te zien in de National Gallery van Londen.
Van Eycks portretten vielen, net als die van andere Nederlandse schilders, op door het streven naar direct contact tussen geportretteerde en beschouwer, en door hun hoge mate van realisme, elementen die in de portretkunst in heel Europa standaard zouden worden. Andere vaak geïmiteerde kenmerken van Van Eycks portretten zijn dat het onderwerp tegen een effen donkere achtergrond wordt geplaatst en dat het onderwerp zich in een flauwe hoek ten opzichte van de kijker bevindt. Veel beroemder nog dan al deze werken is echter de grootste bijdrage van deze kunstenaar aan de westerse kunst: het altaarstuk van de Gentse kathedraal.
Het Lam Gods
Jan van Eyck maakte het altaarstuk De aanbidding van het Lam Gods in 1432. Het werk staat ook bekend als het Gentse altaarstuk. Er is echter een probleem met de identificatie van Van Eyck als maker van het schilderstuk. Dit komt door een inscriptie op het werk die luidt: "De schilder Hubert van Eyck, groter dan wie niemand werd gevonden, begon [dit werk]; en Jan, zijn broer, tweede in de kunst [voltooide] de taak". De inscriptie is gedateerd 1432. De authenticiteit van deze inscriptie, die eigenlijk een 16e-eeuwse transcriptie van het (mogelijke) origineel is, is door sommige kunsthistorici en taalkundigen in twijfel getrokken. Andere historici hebben de inscriptie geaccepteerd en geprobeerd te identificeren welke beschilderde panelen door welke broer zijn gemaakt, hoewel ook daarover nog geen consensus is bereikt. Het grote probleem is dat er nergens anders verwijzingen zijn naar Huberts betrokkenheid bij het stuk; commentaar daarop van figuren als Albrecht Dürer (1471-1528), die het altaarstuk in 1521 in levenden lijve zag, maken geen melding van iemand anders dan Jan van Eyck. De historicus Marcus van Vaernewyck ook niet toen hij in 1562 naar het altaar verwees. Er was echter wel een Hubert van Eyck geweest, wat duidelijk werd toen hij drie keer opdook in het gemeentearchief van Gent. Datering van het hout in de zijpanelen onthult echter dat ze niet kunnen zijn geschilderd door Hubert die in 1426 stierf. Zoals de kunsthistoricus H. L. Kessler samenvat: "of deze Hubert van Eyck verwant was aan Jan en waarom hij in de 16e eeuw het grootste deel van het Lam Gods kreeg, zijn vragen die onbeantwoord blijven".
Het veelluik, beschilderd met olieverf op eikenhout, blijft discussie oproepen over het auteurschap, maar een punt waarover kunsthistorici het allemaal eens zijn, is dat het een van de allergrootste kunstwerken uit de Renaissance is. Samengesteld uit twaalf ingelijste panelen die aan beide zijden zijn beschilderd, was het oorspronkelijk bedoeld voor de toenmalige Vijd-kapel van de kerk van Sint Johannes de Doper, de latere Sint-Baafskathedraal. Het werk is gemaakt in opdracht van Jodocus Vijd, en deze verschijnt zelf op het linker onderpaneel als het stuk gesloten is; zijn vrouw, Elizabeth Borluut, is afgebeeld op het paneel rechtsonder. De andere panelen op de keerzijde tonen twee profeten, twee heiligen, twee sibillen, de aartsengel Gabriël en de Maagd Maria. Het is echter de binnenkant waar de topstukken zijn te vinden.
Geopend meet het altaarstuk 5,2 x 3,75 meter. Het onderste middenpaneel geeft het stuk zijn naam en toont een menigte die een lam aanbidt, symbool van Jezus Christus en zijn offer bij de kruisiging. Daarboven staat God (of Christus, of de Drieëenheid), geflankeerd door de Maagd Maria en Johannes de Doper. De linkervleugel toont een naakte Adam, zingende engelen en ridders, terwijl de tegenoverliggende vleugel Eva, muzikanten, kluizenaars en heilige pelgrims laat zien. Het overkoepelende thema lijkt te zijn: de verlossing van de mensheid door Christus' zoenoffer.
De figuren in de vaak complexe scènes krijgen een realistische driedimensionale uitstraling, maar dit is te danken aan kleur- en schaduweffecten; de driedimensionale ruimte is illusionair, omdat het lineaire perspectief in de kunst van de Lage Landen toen onbekend was. De figuren krijgen hyperrealistische details - zie bijvoorbeeld Adam in het uiterst linkse paneel en de biddende beschermheer van het stuk. De panelen zijn allemaal voorzien van juweelachtige kleuren en in verf geïmiteerd bladgoud dat de scènes vanuit de schemerige nis van de kerk zal hebben laten oplichten.
Het altaarstuk heeft veel gevaren doorstaan van diverse kanten, variërend van calvinistische extremisten in de 16e eeuw tot Duitse troepen in de 20e eeuw. Zo hoog stond het aangeschreven, dat het zelfs expliciet werd genoemd in het Verdrag van Versailles van 1919, na de Eerste Wereldoorlog. Het verdrag bevat de clausule dat Duitsland het altaarstuk moet teruggeven aan de bevolking van België. Het werd ook daadwerkelijk teruggegeven, om vervolgens opnieuw te worden gestolen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Gelukkig werd het altaarstuk na de oorlog gered uit zijn schuilplaats in een Oostenrijkse zoutmijn. In de jaren na 1940 was dit het eerste werk van de Renaissance dat een gedetailleerde wetenschappelijke analyse onderging. Vandaag is het terug in de Sint-Baafskathedraal in Gent, maar niet op zijn oorspronkelijke plek. Een langdurige, grondige restauratie met behulp van de modernste technieken heeft inmiddels nieuw licht geworpen op de ontstaansgeschiedenis van dit meesterwerk.
Overlijden & Nalatenschap
Van Eyck overleed in 1441 en werd begraven in de Sint-Donaaskathedraal in Brugge. Beroemd bij leven, groeide zijn faam alleen maar verder dankzij een overvloed aan bewonderende kunstenaars en biografen. Jan van Eycks vaardigheid met olieverf was echter zo groot dat hij uiterst moeilijk navolgbaar was, ook al werd hij in heel Europa zeer bewonderd. Zijn werk beïnvloedde figuren als de Vlaamse schilder Hugo van der Goes (overleden 1482) en Gerard David (ca. 1450 - ca. 1523). Van Eyck werd ook bestudeerd door bekende meesters als Albrecht Dürer. Italiaanse schilders waren eveneens zeer geïnteresseerd in de olieverftechnieken van Van Eyck, met name Piero della Francesca (ca. 1420-1492), Sandro Botticelli (1445-1510) en (althans in sommige werken op doek) Andrea Mantegna (ca. 1431-1506). Tegen het einde van de 15e eeuw gebruikten de meeste grote kunstenaars nu inderdaad olieverf bij het werken aan een schildersezel, in plaats van tempera. Van Eyck's werk werd ook gewaardeerd door niet-kunstenaars en al vroeg verzameld. Opmerkelijke vroege liefhebbers waren Alfons V de Grootmoedige, koning van Aragon en Napels (overleden 1458), de familie d'Este in Ferrara en de Medici van Florence.