Immanuel Kant (1724-1804) was een Duitse verlichtingsdenker die algemeen wordt beschouwd als een van de belangrijkste filosofen aller tijden. Tot zijn beroemdste kritische filosofische werken behoort Kritik der reinen Vernunft (Kritiek van de zuivere rede), die de dominantie van empirisme en rationalisme in het Verlichtingsdenken uitdaagde en de focus van de filosofie verlegde naar onderzoek van algemene concepten en categorieën.
Jonge jaren
Immanuel Kant werd op 22 april 1724 geboren in Königsberg, Oost-Pruisen (Koningsbergen, het huidige Kaliningrad, Rusland). Zijn ouders, allebei piëtistische Lutheranen, waren mogelijk van Schotse afkomst. Zijn vader verdiende een bescheiden inkomen als tuig- en zadelmaker, maar Immanuel kreeg de kans om verder te leren dankzij een priester die zijn vroege intellectuele begaafdheid herkende. Op 16-jarige leeftijd begon Kant met zijn studie theologie aan de Universiteit van Königsberg. Hij studeerde in 1746 af en werkte het grootste deel van het volgende decennium als privéleraar voor verschillende families. Toen keerde hij terug naar zijn oude universiteit en promoveerde in 1755. Hij verwierf een licentie als Privatdozent en bleef in zijn levensonderhoud voorzien door verschillende academische vakken te doceren, waaronder wiskunde, natuurwetenschappen en geschiedenis, aan privéstudenten. Zijn situatie verbeterde aanzienlijk in 1770 toen hij een hoogleraarschap in logica en metafysica aan de universiteit van Königsberg kreeg, een positie die hij tot 1796 zou bekleden. Kant werd later rector van deze universiteit.
Karakter
Kant leidde een opmerkelijk rustig leven van studie en onderwijs, zoals hier samengevat door de historicus H. Chisick:
Kant was niet alleen een diepzinnig en origineel denker, maar ook een welbespraakte en populaire leraar. Hij leidde een zeer gedisciplineerd privéleven, waarin hij vaste en lange uren aan zijn studie besteedde, maar hij hield ook van gezelschap en was sociaal vaardig.
(238)
S. Blackburn merkt op dat "zijn leven ordelijk was tot op het karikaturale af" (258). Van de inwoners van Königsberg werd zelfs gezegd dat ze hun horloges instelden op de regelmaat van Kants dagelijkse wandelingen. Kant trouwde nooit en bracht zijn hele leven in Königsberg door.
Een trio kritieken
Kant was altijd al geïnteresseerd in filosofie, een vak dat hij aan zijn studenten onderwees. Hij had grote bewondering voor de Schotse filosoof David Hume (1711-1776), van wie Kant zei dat zijn werk hem uit zijn "dogmatische sluimer" had gewekt (Gottlieb, 196). Kant was ook een bewonderaar van de Zwitserse filosoof Jean-Jacques Rousseau (1712-1778); hij had maar één schilderij in zijn studeerkamer en dat was een portret van Rousseau.
Kants eerste eigen publicatie kwam in 1763 met zijn Der einzig mögliche Beweisgrund zu einer Demonstration des Daseins Gottes (Het enig mogelijke bewijs om het bestaan van God aan te tonen). Nog na een lange carrière van filosofisch onderzoek keerde Kant in 1793 terug naar de theologie met zijn Die Religion innerhalb der Grenzen der bloßen Vernunft (Religie binnen de grenzen van de zuivere rede). In 1775 publiceerde Kant anoniem een verhandeling over natuurwetenschappen, zijn Allgemeine Naturgeschichte und Theorie des Himmels (Algemene natuurlijke historie en theorie van de hemel), maar zijn eerste grote filosofische werk kwam in 1781, de Kritik der reinen Vernunft (Kritiek van de zuivere rede), waarin hij zijn visie gaf op de intellectuele strijd tussen metafysica en rationalisme. Dit werd in 1788 gevolgd door De Kritiek van de Praktische Rede, dat over ethiek ging, en in 1790 door De Kritiek van het Oordeel, dat Kants gedachten over esthetiek behandelde.
Kants belangrijkste bijdrage aan het Verlichtingsdenken was misschien wel het uitdagen van het tot dan toe dominante empirisme: de onderwaardering van metafysica vanuit de overtuiging dat denkers zich uitsluitend moeten richten op feiten en metingen die gebaseerd zijn op zintuiglijke ervaringen, dus op de fysieke wereld om ons heen. Deze Verlichtingsdenkers hadden, in reactie op de langdurige dominantie van religieuze opvattingen in het Westerse denken, veel metafysische onderwerpen afgedaan als onderzoeksonwaardig omdat ze geloofden dat er nooit bewijsbare antwoorden konden worden gevonden op zulke vragen als "Bestaat God?" en "Waarom is het universum gemaakt zoals het is?". Denkers waren nu op zoek naar zekerheid. Kant was het deels zeker eens met deze empirische benadering van kennis, maar in zijn Kritiek van de zuivere rede stelt hij dat pure zintuiglijke ervaring en gewaarwording nooit volledig gerealiseerd kunnen worden; we kunnen slechts aspecten ervaren van "de dingen op zich". Met andere woorden, ook de aanspraak van empiristen op absolute zekerheid was twijfelachtig.
Kant geloofde dat bepaalde kennis onafhankelijk zijn van onze gewaarwording: voorbeelden hiervan zijn onze concepten van ruimte en tijd, vrijheid (in de zin van keuze en intentie), onsterfelijkheid en God. Deze kennis is a priori, we kunnen erover nadenken zonder ze ooit direct te ervaren, andersom kan onze geest ze aan onze ervaringen opleggen. Kant gaat zelfs zo ver dat hij zegt dat ervaring zonder deze a priori ideeën onmogelijk is. "Kant herstelde zo de metafysica in haar centrale positie in de filosofie" (Chisick, 239), ook al was hij zelf van mening dat een metafysicus ervoor moest waken tijd te verspillen aan het onderzoeken van wat hij de noumenale wereld noemde, de niet zintuiglijk waarneembare wereld die nooit met zekerheid gekend kan worden.
Kants gedachten over kennis a priori leidden de westerse filosofie tot de duistere conclusie dat deze "ondubbelzinnig kenbare, a priori waarheden gebaseerd zijn op onze eigen, uiteindelijk arbitraire regels of gewoonten in het gebruik van woorden en symbolen, en geen informatie geven over de wereld" (Berlin, 180). De filosofie zag zich genoodzaakt in zichzelf te keren en de algemene termen en concepten die werden gebruikt om de antwoorden op eeuwenoude onderzoeksvragen te formuleren, kritisch te onderzoeken. Kortom, de methode om antwoorden te vinden was net zo complex geworden als de antwoorden zelf. Zo doende was de filosofie sterk gaan verschillen van de natuurwetenschappen.
Kant over ethiek
Kants gedachten over het belang van metafysica hadden een belangrijk gevolg voor de ethiek. Een zuiver empirische verklaring van de wereld positioneert de mens als uitsluitend reactief op externe gebeurtenissen, als een biologisch organisme. Kant wilde benadrukken dat mensen, omdat ze voor zichzelf kunnen denken, hun eigen morele agenten zijn, beschikkend over een "vrije causaliteit" (Yolton, 262). Mensen kunnen handelen en invloed uitoefenen op de zintuiglijke wereld om hen heen. Kant geloofde ook dat morele oordelen gebaseerd zijn op de rede, en niet op gevoelens, zoals sommige andere denkers suggereerden.
Een ander belangrijk aspect van Kants ethiek is dat morele waarde voortkomt uit iemands bedoelingen en niet uit de resultaten van zijn daden, die toevallig en onbedoeld kunnen zijn (bijvoorbeeld geld geven aan een bedelaar zodat hij kan eten, waarna de bedelaar het gebruikt om schadelijke drugs te kopen). Goede bedoelingen zouden moeten voortkomen uit ons gevoel van morele plicht, dat gebaseerd is op de rede, die ons op zijn beurt voorziet van stelregels als "behandel anderen zoals je zelf behandeld wilt worden". Kant suggereerde dat deze stelregels eigenlijk "categorische imperatieven" zijn: er zijn geen voorwaarden, geen mitsen en maren, nogmaals omdat de gevolgen er niet toe doen.
Een ander voorbeeld van een moreel imperatief is "niet stelen", dat wil zeggen, onder geen enkele omstandigheid. Iemand kan niet tegen zichzelf zeggen "Het is goed om te stelen omdat ik nu wanhopig ben" of "Het is goed om te stelen omdat ik denk dat ik deze keer niet gepakt zal worden". Kant suggereerde dat we kunnen testen of een stelregel het volgen waard is door ons af te vragen of deze universeel is, dat wil zeggen of iederéén deze regel zou moeten volgen. Op deze manier doorstaat de stelregel "nooit stelen" de test, terwijl "soms is stelen oké" dat niet doet. Kant schreef beroemd:
Er is daarom maar één categorische imperatief, namelijk deze: handel alleen naar die stelregel waarvan je tegelijkertijd kunt willen dat het een universele wet wordt.
(Popkin, 46)
Een andere test van Kant voor de geldigheid van een stelregel is door vast te stellen of een handeling andere mensen niet slechts als middel tot een doel gebruikt, omdat iedereen een rationeel wezen is en iedereen gelijk. Hij schreef:
Handel zo dat u de mensheid, of dat nu uw eigen persoon is of in die van een ander, in alle gevallen behandelt als een doel op zich, nooit als een middel alleen.
(ibid)
Kant erkende dat goed moreel gedrag misschien niet zijn eigen beloning vormt (veel oneerlijke mensen doen het goed in het leven), maar hij gebruikte dit als argument voor het bestaan van een hiernamaals, waarin goed moreel gedrag pas werkelijk beloond wordt.
Kritiek op Kant
Critici van Kants motivistische ethische theorie wijzen erop dat hij geen uitzonderingen toestaat op zijn stelregels (je zou bijvoorbeeld kunnen liegen om je eigen leven of dat van iemand anders te redden). Een tweede punt van kritiek is dat twee stelregels met elkaar in strijd kunnen zijn, waardoor de morele agent onzeker is welke actie hij moet ondernemen (bijvoorbeeld liegen om een eerder gedane belofte om een geheim te bewaren te beschermen: je moet dan of de belofte breken of een leugen vertellen). Een derde punt van kritiek is dat Kants systeem emotie uitsluit van de manier waarop mensen beslissen welke acties ze ondernemen. Een vierde punt van kritiek is dat Kant, door het argument "Wat als iedereen dit zou doen?" te gebruiken als oordeel over de morele geldigheid van een handeling, zijn eigen advies lijkt te negeren om geen rekening te houden met de gevolgen van handelingen en morele handelingen uitsluitend te koppelen aan intenties.
Vrede tussen landen
In meer praktische politieke zaken geloofde Kant dat staten religieuze tolerantie moeten aanmoedigen. Hij geloofde ook heilig in een bredere tolerantie van ideeën en dat "vrijheid van de pen de enige waarborg is voor de rechten van het volk" (Robertson, 395). Kant pleitte voor onderwijs voor iedereen, zodat elk individu in de samenleving voor zichzelf kan leren denken, ongeacht zijn sociale status.
Met betrekking tot de internationale politiek geloofde Kant stellig dat alleen door een vereniging van belangen in een confederatie van naties duurzame vrede kon worden bereikt, wat hij "een universeel kosmopolitisch bestaan" noemde (Cameron, 22). Kant realiseerde zich dat samenlevingen gewoonlijk vooruitgang boeken door middel van conflicten en soms zelfs door geweld, vanwege wat hij de inherente "niet-sociale sociabiliteit" van de mensheid noemde (Robertson, 683), maar hij stelde ook dat staten uiteindelijk verplicht zouden moeten worden om onderling samen te werken en een verenigde wil te vormen, net zoals individuen hadden gedaan om de nadelen van de natuurtoestand achter zich te laten en politieke samenlevingen te vormen. Staten moesten, hoewel ze onafhankelijke naties bleven, een manier vinden om samen te werken teneinde een eeuwigdurende vrede te creëren. Om deze redenen was hij tegenstander van permanente legers en van de wreedheden van het kolonialisme, hoewel hij wel vond dat Europeanen zich in nieuwe continenten konden vestigen op voorwaarde dat ze verdragen sloten die de bestaande manier van leven van inheemse volken respecteerden, volken die hij (behalve in zijn vroege geschriften) beschouwde als gelijkwaardig in rechten aan de kolonisatoren. Al deze ideeën werden uiteengezet in zijn essay Zum ewigen Frieden (Over de eeuwigdurende vrede), gepubliceerd in 1795.
Belangrijkste werken van Kant
De belangrijkste werken van Immanuel Kant zijn:
De enige mogelijke grond voor het aantonen van het bestaan van God (1763)
Universele natuurlijke geschiedenis en theorie van de hemelen (1775)
De kritiek van de zuivere rede (1781)
Prolegomena voor een toekomstige metafysica (1783)
Wat is Verlichting? (1784)
Fundamentele principes van de metafysica van de ethiek (1785)
Metafysische grondslagen van de natuurwetenschap (1786)
De kritiek van de praktische rede ( 1788)
De kritiek van het oordeel (1790)
Religie binnen de grenzen van de zuivere rede (1793)
Eeuwigdurende vrede ( 1795)
De metafysica van de moraal (1797)
Overlijden en nalatenschap
Immanuel Kant leed in zijn latere jaren aan seniele dementie. Hij stierf in Königsberg op 12 februari 1804 en werd begraven in de kathedraal van de stad. Chisick beschrijft Kant als "waarschijnlijk de belangrijkste en invloedrijkste filosoof van de 18e eeuw" (217), en dit ondanks "de beruchte moeilijkheid om Kant te lezen, nog verergerd door zijn voorliefde voor scholastieke systematisering en obscure terminologie" (Blackburn, 260). De moeilijkheid om vast te stellen wat Kant precies zei in zijn werk kan inderdaad verklaren waarom "de volledige Kantiaanse filosofie...in de achttiende eeuw bij maar heel weinig mensen bekend was" (Hampson, 196).
Kants kritische filosofie had misschien tijd nodig om zich in het Europese denken te nestelen, maar hij had laten zien dat er een verdedigbare middenweg bestond tussen de twee uitersten van empirisme en rationalisme, die de filosofie tot dan toe hadden verdeeld. Door dit te doen, deed Kant niets minder dan de filosofie een geheel nieuwe richting wijzen en, als gids voor zijn navolgers, hen de moedige aansporing te geven:"Sapere aude! Heb de moed om je eigen verstand te gebruiken!" (Robertson, 30).