Het impressionisme was een kunststroming die in het laatste kwart van de 19e eeuw in Parijs begon. De impressionisten probeerden de kortstondige effecten van licht op kleuren en vormen vast te leggen, vaak door buiten te schilderen. Ze gebruikten dikwijls felle kleuren die dik waren opgebracht, om landschappen en het hedendaagse dagelijkse leven in de cafés, de theaters en de boulevards van Parijs vast te leggen.
De term 'impressionisme'
De term 'impressionisme' is een nuttig maar dubbelzinnig etiket, dat kan worden toegepast op een groep kunstenaars uit de jaren 1860 die in Frankrijk schilderden, met name in Parijs. Hij werd bedacht door de criticus Louis Leroy na het zien van een werk van Claude Monet (1840-1926) op de Eerste Impressionistische Tentoonstelling in Parijs in april 1874. Het schilderij was getiteld Impressie, zonsopgang en toont een uitzicht op de industriehaven van Le Havre met een felle oranje zon, weerspiegeld in paars water. Leroy en andere critici pasten vervolgens de term 'impressionisme' toe op veel van de tentoongestelde werken die vage vormen en opvallend zichtbare penseelstreken hadden.
In het begin was de term 'impressionisme' dus een denigrerende term die door sommige conservatieve kunstcritici werd gebruikt om deze nieuwe kunststijl belachelijk te maken. Maar de betrokken kunstenaars (de meesten althans) namen de term al snel over om zichzelf en hun onafhankelijke tentoonstellingen te beschrijven, al kon niemand het helemaal eens worden over wat de term precies betekende. 'Impressionisme' blijft een nuttig algemeen label, en het legt zeker de essentie vast van wat deze kunstenaars probeerden te schilderen, namelijk de kortstondige effecten van licht en kleuren in plaats van een precieze, fotografisch aandoende reproductie van de werkelijkheid (foto's waren populair geworden vanaf de jaren 1820). Ze probeerden een indruk van de werkelijkheid te creëren, of beter gezegd, hun individuele indruk van de werkelijkheid zoals zij die zagen.
'Impressionisme' als term heeft wel zijn beperkingen. Wanneer precies, op welke stijl en op welke kunstenaars de term mag worden toegepast, wordt door kunstwetenschappers veel besproken. De kunstenaars die impressionisten werden genoemd, werkten vaak heel verschillend. Schilders als Pierre-Auguste Renoir (1841-1919), Edgar Degas (1834-1917), Edouard Manet (1832-83) en Gustave Caillebotte (1848-1896) waren bijvoorbeeld vaak geïnteresseerd in vorm en compositie en in het gebruik van minder zichtbare penseelstreken. Dit in tegenstelling tot de wazige effecten van kunstenaars als Monet, Alfred Sisley (1839-1899), Camille Pissarro (1830-1903) en Paul Cézanne (1839-1906). Alle kunstenaars konden ook op de traditionele manier schilderen, zoals blijkt uit hun eerdere werken, maar sommige waren zeker 'impressionistischer' dan andere.
50 Impressionist Paintings that Changed Art Forever
Om het gebruik van de term verder te compliceren, omvatte het impressionisme ook een nieuwe benadering van kleuren en onderwerpen. De helderdere paletten die vaak werden gebruikt, waren heel anders dan in de traditionele schilderkunst, maar aan de andere kant gebruikten sommige impressionistische kunstenaars opzettelijk meer ingetogen tonen. Ook het gebruik van zuiverdere kleuren was een kenmerk. De impressionisten vielen op door hun interesse in het vastleggen van het dagelijks leven, van de armere klassen en van landschappen, maar nogmaals, dit was niet altijd het geval. Ten slotte was een belangrijk element van het proces van totstandkoming van een schilderij voor veel impressionisten, om het onderwerp buiten (en plein air) te schilderen, wat mogelijk werd dankzij de uitvinding van draagbare tinnen tubes met schroefdop met kant-en-klare verf (voorheen moesten kunstenaars hun eigen pigmenten mengen). Maar nogmaals, sommige kunstenaars gaven er nog wel de voorkeur aan om alleen in hun ateliers te blijven werken, en zelfs de die-hard buitenschilders legden nog steeds in het atelier de laatste hand aan hun doeken. Kortom, 'impressionisme' is de kunst geworden die werd geproduceerd vanaf de jaren 1860 tot het einde van de 19e eeuw en die de conventies van de traditionele beeldende kunst uitdaagde; uitdagingen die door verschillende kunstenaars op verschillende manieren werden aangegaan.
De impressionistische stijl
De verschillende elementen van de impressionistische stijl kunnen als volgt worden samengevat:
- Interesse in het vastleggen van vluchtige effecten van licht en kleur op een bepaald onderwerp.
- Een helderder en breder scala aan kleuren dan voorheen.
- Duidelijk zichtbare penseelstreken met verschillende vormen als effect op zich.
- Een vernieuwende inkadering van het onderwerp, waarbij figuren en architectuur vaak abrupt worden afgesneden.
- Een vernieuwende omgang met perspectief, waarbij de werkelijkheid vaak bewust wordt vervormd.
- Een focus op het eigentijdse dagelijks leven en op mensen van alle klassen, in tegenstelling tot mythologische en religieuze thema's.
- Buiten schilderen om snel veranderende lichtomstandigheden beter vast te leggen.
Niet al deze kenmerken zijn altijd aanwezig in hetzelfde kunstwerk.
Net als elke andere kunststijl kwam het impressionisme niet uit de lucht vallen. Impressionistische kunstenaars lieten zich inspireren door bepaalde voorgangers in de beeldende kunst, zoals William Turner (1775-1851) om zijn vage vormen, Eugène Delacroix (1798-1863) om zijn gebruik van felle kleuren en Gustave Courbet (1819-1877) om zijn ongewoon dikke verflagen.
De impressionisten voegden deze verschillende ideeën samen in één techniek en inspireerden elkaar ook, waarbij ze vrienden in de groep aanmoedigden om verschillende methoden, onderwerpen en paletten uit te proberen. Er zijn veel voorbeelden van schilderwerken waarbij twee of meer kunstenaars samenwerkten en zelfs dezelfde scène tegelijkertijd schilderden, zoals gebeurde met Renoir en Monet of Cézanne en Pissarro. De meeste artiesten veranderden ook hun eigen stijl tijdens hun carrière. Pissarro verdiepte zich in het pointillisme (zie hieronder), Degas raakte geïnteresseerd in alternatieve perspectieven, Caillebotte liet zijn gladde penseelstreken voor een periode achterwege en Cézannes werk werd steeds abstracter en zijn vormen geometrischer naarmate hij ouder werd. Monet was zeker de beroemdste impressionist tijdens zijn leven, maar Cézanne merkte ooit op dat Pissarro "de eerste impressionist" was (Shikes, 78). Het is dus moeilijk te zeggen wie de impressionistische stijl is begonnen, want in werkelijkheid evolueerde het in de werken van verschillende schilders tegelijkertijd. Daarnaast waren er natuurlijk kunstenaars buiten Frankrijk die op dezelfde manier experimenteerden met nieuwe benaderingen van kunst.
De impressionisten
Wat we nu de eerste impressionisten noemen, was een groep gelijkgestemde avant-gardekunstenaars die dezelfde cafés en restaurants in Parijs bezochten. Nieuwe leden, waaronder niet-Franse schilders, kwamen binnen via vriendschappen en zo groeide de groep in de loop van de tijd. Veel van de kunstenaars trokken ook rond om nieuwe inspiratie op te doen in plaatsen als het zuiden van Frankrijk of Bretagne. De groep omvatte twee vrouwelijke kunstenaars, Berthe Morisot (1841-1895) en Mary Cassatt (1844-1926), in een periode waarin een dergelijke carrièrekeuze voor vrouwen nog hoogst onconventioneel was.
De meeste impressionisten hadden kunst gestudeerd op conventionele scholen bij gerespecteerde kunstenaars, maar ze braken met de regels die hun docenten hen hadden voorgehouden. Vastbesloten om hun vernieuwende werk te laten zien buiten de enige uitstalkast voor beeldende kunst: de conservatieve Parijse Salon, organiseerden ze de Parijse impressionistische tentoonstellingen, 1874-86. Deze tentoonstellingen gaven flink wat ergernis aan kunstcritici en leverden niet veel verkoop op, maar de impressionisten werden zo tenminste opgemerkt. Sommige kunstenaars zoals Degas en Caillebotte hadden een zelfstandig inkomen, maar anderen zoals Monet en Renoir waren verplicht om geld te verdienen met hun kunst of anders letterlijk geen voedsel te kunnen kopen (om te eten of of te schilderen in hun stillevens). Gelukkig hielpen de rijkere kunstenaars vaak de armere, kochten hun schilderijen en betaalden soms zelfs hun huur. Er was ook een klein aantal verzamelaars zoals Victor Chocquet (1821-1891) en Dr. Paul Gachet (1828-1909) die genoeg visie hadden om deze werken op hun enorme culturele waarde te schatten, zo niet voor dat moment, dan toch voor de toekomst. En wat kregen ze gelijk! Het is een van de grote ironieën van de impressionistische kunst dat de schilderijen die tegenwoordig voor tientallen miljoenen dollars worden verkocht, vaak zijn gemaakt door kunstenaars die zich niet eens de verf en het doek konden veroorloven om hun visies te realiseren.
De neo-impressionisten
Net zoals de impressionisten de conventies van de traditionele kunst hadden uitgedaagd, zo kwam er ook een jongere generatie kunstenaars die op zijn beurt de conventies van het impressionisme uitdaagde. Eerst ontwikkelden kunstenaars als Georges Seurat (1859-1891) en Paul Signac (1863-1935) het pointillisme, waarbij verf in kleine stippen en volgens wetenschappelijke theorieën over kleurenspectrums en lichteffecten werd aangebracht. Vanaf het midden van de jaren 1880 werden kunstenaars als Vincent van Gogh (1853-90) en Paul Gauguin (1848-1903) nog gedurfder in hun kleurgebruik. Ze gebruikten bewust contrasterende maar complementaire kleuren (bijvoorbeeld blauw en geel of rood en groen) en gedurfde zwarte contouren voor een dramatisch effect. Ze gebruikten 'verkeerde' kleuren op 'verkeerde' plaatsen en lieten de kijker bewust kijken naar wat ze in werkelijkheid niet konden zien (bijvoorbeeld een vermiljoenlucht of een groene huid). Een ander kenmerk van de neo-impressionisten was het gebruik van symbolen in hun werken om een emotionele reactie van de kijker uit te lokken. Schilderijen werden steeds complexer in termen van hoe ze konden worden geïnterpreteerd en begrepen. Dit idee zou in de 20e eeuw nog verder worden uitgewerkt door kunstenaars als Henri Matisse (1869-1954) en Pablo Picasso (1881-1973), zodat kunst niet alleen een kwestie werd van het oprekken of doorbreken van gevestigde conventies, maar van het volledig loslaten ervan.