Vincent van Gogh (1853-1890) was een Nederlandse postimpressionistische kunstenaar wiens schilderijen tot de populairste en bekendste uit de geschiedenis behoren. Zijn dramatische penseelvoering, uitbundige palet en meesterschap in het vastleggen van momenten in tijd en licht zorgden voor een revolutie in de kunst. Pas aan het einde van zijn leven kreeg hij erkenning, waardoor zijn worstelingen en triomfen precies de inkleuring gaven die past bij onze ideeën over kunstenaarschap.
Werken als Zonnebloemen, Caféterras bij nacht en Sterrennacht zijn de wereld van de schilderkunst ontstegen en tot iconische symbolen geworden die niet aan een enkele kunstenaar maar aan een hele kunststroming en een heel tijdperk toebehoren. Van Goghs was met zijn unieke kijk op de wereld zijn tijd ver vooruit, met als gevolg dat hij, niet in staat om van zijn werk te leven of zijn twijfels over de waarde van zijn prestaties te verzoenen en zijn mentale crisis te overwinnen, eenzaam en straatarm zelfmoord pleegde. Niet alleen liet Van Gogh de wereld het grote geschenk van zijn visionaire schilderijen na, maar zijn brieven, geschreven aan zijn jongere broer Theo (1857-1891) en anderen, geven ons een fascinerend en soms hartverscheurend inzicht in Vincents gevecht tegen afwijzing, onverschilligheid en zelfbeschadiging om zijn doelen in kunst en leven te bereiken.
Van Gogh schilderde in zijn korte carrière zo'n 870 olieverfschilderijen, maar maakte ook schetsen en aquarellen. Bovendien kennen we een enorme hoeveelheid details van Vincents bezigheden naast het schilderen, dankzij het feit dat hij een productieve briefschrijver was. Hij schreef meer dan 650 brieven aan Theo; 41 van diens antwoordbrieven zijn bewaard gebleven. Zijn jongere broer hielp hem gedurende zijn hele carrière aan geld en schildersmaterialen, maar gaf hem ook adviezen over zijn kunst en hield hem op de hoogte van de ontwikkelingen in de kunstwereld. Nog eens 100 brieven van Vincent aan andere familieleden en kunstenaars zijn ook bewaard gebleven. Veel brieven bevatten schetsen die ons de planningsfasen met bijbehorende data van schilderwerken onthullen. Dan zijn er nog de 43 zelfportretten. De brieven en portretten zijn natuurlijk niet onbevooroordeeld, maar ze zorgen ervoor dat we de carrière van deze kunstenaar vanuit meerdere invalshoeken kunnen volgen behalve alleen via verf en doek.
Vroege leven
Vincent Willem van Gogh werd geboren op 30 maart 1853 in Groot-Zundert. Zijn moeder was Anna Cornelia Carbentus (1819-1907) en zijn vader, Theodorus (1822-1885), was predikant in de Nederlandse Hervormde Kerk. Veelzeggend is dat drie van Vincents ooms in de kunsthandel werkten. Vincent deed het goed op school in Zevenbergen en Tilburg, en hij kreeg belangstelling voor tekenen. Zijn tekendocent in Tilburg, C. C. Huysmans, moedigde Vincent niet alleen aan om oude schilderijen te kopiëren, zoals gebruikelijk was, maar ook, ongebruikelijk, om naar de natuur te werken. Geen enkele van zijn overgeleverde vroege tekeningen suggereert het grote talent dat in hem sluimerde. In juli 1869 trad Vincent in dienst bij de firma Goupil & Cie, in de Haagse vestiging. Het bedrijf verkocht kunstprenten en originelen. Vincent deed het goed en in januari 1873 werd hij overgeplaatst naar de Brussel en in juni naar Londen. Vincent bleef schetsen, bezocht de vele galeries van de hoofdstad en ontwikkelde een voorliefde voor Engelse poëzie.
Tussen 1874 en 1875 stapte Vincent over naar de Parijse vestiging van Goupil, keerde daarna terug naar Londen en kwam tenslotte weer terug in Parijs. Alles liep nu verkeerd en in het voorjaar van 1876 werd hij ontslagen. Daarna volgde een onderwijspost in Ramsgate, Engeland, en vervolgens een onderwijsfunctie onder auspiciën van dominee Jones, waar hij in verschillende dorpen buiten Londen preekte. Niet in staat, zo lijkt het, om zich heel lang ergens te vestigen, dook Vincent eind 1876 in Dordrecht op met de verkoop van boeken. Hij was inmiddels op zoek naar een kerkelijke loopbaan en verhuisde in mei 1877 naar Amsterdam om zich voor te bereiden op het theologisch toelatingsexamen. Ondertussen bleef hij schetsen, nu met een focus op landschappen.
Van Gogh lijkt vastbesloten te zijn geweest om een soort religieuze troost aan de boeren te brengen, en in juli 1878 probeerde hij een evangelische zendeling te worden. Vincent volgde drie maanden training in Brussel. Hij was een slechte spreker en kreeg geen aanstelling, maar vertrok in december 1878 toch naar een mijnstadje in de Borinage. Uiteindelijk kreeg Vincent wel officiële ondersteuning, maar verloor die prompt weer in juli 1879 toen werd ontdekt dat hij praktisch al zijn bezittingen aan de armen had weggegeven. Vincent ging nog 12 maanden door met zijn eenmansmissie totdat zijn religieuze ijver was bekoeld. Zijn kunstzinnige werk ging wel door, in de vorm van schetsen, vooral van mijnwerkers, en hij bestudeerde kunsttheorieboeken om zijn tekenkunst te verbeteren. Op een bepaald moment in 1879 nam hij de definitieve beslissing om fulltime kunstenaar te worden. In oktober 1880 was hij terug in Brussel en hoopte daar lid te worden van de Kunstacademie, maar hij had al snel geen geld meer en moest in april 1881 terugkeren naar zijn ouderlijk huis in Etten. In 1882 had een reis naar Den Haag, naar zijn neef Anton Mauve (een vooraanstaand lid van de Haagse School), Vincent moed gegeven om aquarellen te gaan schilderen, een actie die door Theo werd gestimuleerd. Het was in deze periode dat Vincent avances maakte in de richting van zijn nicht Kee Vos-Stricker; deze werden echter door haar afgeslagen. Een kort bezoek aan huis eindigde in een ruzie met zijn vader, mogelijk omdat Vincent niet meer naar de kerk wilde. Terug in Den Haag en met hulp van Mauve richtte Vincent zijn eerste atelier in.
Vincent van Gogh: A Gallery of 30 Paintings
Fulltime kunstenaar
Met zijn zolderatelier aan de Schenkweg in Den Haag begon Vincent gebruik te maken van de diensten van Clasina Maria Hoornik (Sien genaamd), een naaister en voormalig prostituee die voor Vincent ging werken als schildermodel. Vincent en Sien woonden samen, waarbij de kunstenaar ook Siens moeder en de twee kinderen van zijn model ondersteunde, een vriendendienst waarop door zijn ouders en door collega-kunstenaars in Den Haag met afkeuring werd gereageerd. Neef Mauve trok zijn steun in, misschien omdat hij niet onder de indruk was van Vincents vorderingen en na een ruzie over hoe hij de technische kant van zijn tekenwerk kon verbeteren. Vincent zette zijn eigen schildermethodiek voort, bestudeerde illustraties en experimenteerde met lithografie. Een typische schets uit deze periode is die van een oude man, die zijn hoofd in wanhoop ondersteunt; Vincent gaf deze de titel At Eternity's Gate. Een bewijs van vooruitgang was de opdracht van zijn oom Cornelis Marinus voor een serie Haagse stadsgezichten. Toen leidde een bezoek in augustus 1882 van Theo, die hem schildermaterialen bracht, tot een overstap naar de olieverfschilderkunst. Dit was riskant omdat olieverf duur was, maar Vincent zette door en uit zijn brieven blijkt dat hij genoot van het verkennen van de kleuren.
Theo betaalde nu in wezen de kosten van Vincents levensonderhoud en om deze last te verlichten verhuisde de kunstenaar in september 1883 naar een goedkopere locatie in Drenthe, met achterlaten van Sien. Hij bleef daar niet lang en trok verder door Nederland, schilderend aan landschappen en taferelen met landarbeiders.
In december 1883 was Vincent terug bij zijn ouders in Nuenen, hoewel zijn atelier in het dorp stond. Theodorus van Gogh overleed in maart 1885 en dit zette de relatie van de kunstenaar met zijn familie verder onder druk. Hij bleef schilderen, met name wintertaferelen en lokale wevers aan het werk. Er kwam een opdracht voor zes schetsen van het boerenleven, een al te zeldzaam geval van Vincents bijdrage aan zijn levensonderhoud, dat nu door Theo werden bekostigd via regelmatige maandelijkse betalingen. Een andere kleine bron van inkomsten vormden de lessen die hij gaf aan een handvol lokale kunstenaars. Nog een episode van onbeantwoorde liefde trof Vincent toen zijn huwelijksaanzoek aan Margot Begemann, een buurvrouw, werd geweigerd, grotendeels vanwege de afkeuring van haar familie. Artistiek gezien was Vincents werk volwassen aan het worden en in april 1885 produceerde hij zijn eerste grote doek: De aardappeleters, een werk dat hij zelf hoog aansloeg. Hij experimenteerde ook met fellere kleuren. In november 1885 was Vincent op zoek naar nieuwe ideeën, en hij vertrok naar Antwerpen, waarna hij in maart 1886, na een mislukte studie aan de Academie, doortrok naar het centrum van de Europese kunstwereld aan het einde van de 19e eeuw: Parijs.
Parijs
Vincent sloot zich aan bij Theo in Parijs en het duo deelde een appartement voor de komende twee jaar. Vanaf zijn aankomst in maart bezocht Vincent galeries en maakte hij uit de eerste hand van collega-kunstenaars kennis met de nieuwste stroming in de kunst: het impressionisme, met zijn preoccupatie met licht en het vastleggen van een bepaalde scène op een bepaald moment, in snelle penseelstreken en dramatische kleuren. Vincent studeerde bij de schilder Félix Cormon, kopieerde gipsafgietsels en verkende kleuren in bloemstillevens. Ook kwam hij in aanraking met de Japanse prenten die in Europa populair waren geworden en die hij zeer bewonderde om hun vrijmoedigheid van kleur en compositie. Hij schilderde panorama's van Parijs, vooral in Montmartre, een hele reeks windmolens, en de eerste van zijn vele zelfportretten.
Vincent had moeite om zijn schilderwerk tentoongesteld te krijgen, behalve bij vrienden van de impressionisten zoals "Père" Tanguy (1825-1894), die een kunstwinkel in Montmartre bezat en schilderijen accepteerde als betaling voor materialen. Vincent schilderde Tanguy drie keer. Vincent organiseerde in november-december 1887 zijn eigen tentoonstelling van moderne kunstenaars in de zalen van een restaurant, met veel van zijn eigen schilderijen en van collega-kunstenaars als Paul Gauguin (1848-1903) en Henri de Toulouse-Lautrec (1864-1901). Een paar andere werken werden verkocht, maar geen van Vincent. De kunstenaar verkocht in deze periode wel een stilleven aan een handelaar, en hij betaalde vaak maaltijden in cafés door de eigenaar een schilderij te geven. Zijn inmiddels beroemde Zelfportret met grijze hoed (1887-8) behoort tot deze periode, en de gedurfde penseelstreken en het kleurgebruik laten al zien wat nog komen ging.
Zuid-Frankrijk
Moe van de rivaliteit tussen kunstenaars in Parijs en op zoek naar warmer weer om zijn broze gezondheid te verbeteren, verhuisde Vincent in februari 1888 naar Arles in het zuiden van Frankrijk. Hier begon veruit de meest productieve periode van zijn carrière, waarin hij in hoog tempo talloze schilderijen produceerde. Hoewel hij niet zonder gezelschap leefde, had Vincent wel moeite om betekenisvolle relaties aan te gaan met zuidelijke kunstenaars. In plaats daarvan raakte hij bevriend met mensen als Joseph Roulin, de plaatselijke postbode die hij meerdere keren schilderde.
"IN MIJN SCHILDERIJ VAN HET NACHTCAFÉ HEB IK GEPROBEERD HET IDEE UIT TE DRUKKEN DAT HET CAFÉ EEN PLEK IS WAAR JE JEZELF KUNT VERNIETIGEN, GEK KUNT WORDEN OF EEN MISDAAD KUNT PLEGEN" - VAN GOGH (LT, 534F)
Vincent was onder de indruk van het zonlicht in Zuid-Frankrijk en zijn palet werd nu helder en gedurfd. De onderwerpen zijn veel eenvoudiger van samenstelling dan eerdere werken (hoewel hij merkwaardig genoeg de vele Romeinse ruïnes van de regio negeerde). In het voorjaar legde hij bloesembomen vast in werken als Bloeiende perzikbomen. Toen de zomer aanbrak, werden de zon en de gele velden schitterend vastgelegd in werken als de Zaaier met ondergaande zon. Hij schilderde zeegezichten en legde meer couleur locale vast in Sainte-Maries-de-la-Mer. Arles domineert echter met scènes die zijn opgezet in fel contrasterende en verzadigde kleuren zoals het geel en blauw van het Caféterras bij nacht en het rood en groen van het Nachtcafé. In augustus begon hij aan zijn verrassende serie zonnebloemen, gemaakt als louter decoratie voor zijn Gele Huis. De Sterrennacht van september boven de Rhône laat zien dat de kunstenaar zich niet liet afschrikken door de praktische aspecten van de impressionistische plein air (openlucht-) schilderkunst. Zijn kleuren zijn nu intens, de vorm en ruimte zijn vaak overdreven. Levendige monochrome achtergronden, vaak getextureerd om te contrasteren met het gladdere hoofdonderwerp, vermengen zich met wervelende penseelstreken van royaal aangebrachte verf. Hij bracht het impressionisme samen met het symbolisme, waarbij een schilderij wordt gemaakt om de verbeelding te prikkelen en een emotionele reactie van de kijker op te roepen. De onnavolgbare van Gogh-stijl was gearriveerd.
Mentale instabiliteit
Vincent hoopte in Arles een kunstenaarsgemeenschap te vormen en nodigde jonge schilders als Gauguin en Emile Bernard (1868-1941) uit. De eerste kwam in oktober 1888 naar Arles en het duo woonde en werkte samen, beiden gefinancierd door Theo. De twee schilders beïnvloedden elkaar – Vincents felle kleuren op Gauguins palet, en Gauguins aanmoediging aan de Nederlander om met verschillende onderwerpen te experimenteren. Binnenshuis opgesloten terwijl de mistralwind blies, botsten de twee sterke persoonlijkheden vaak, vooral over kunst; Vincent beschreef hun debatten als "elektrisch" en Gauguin beschrijft zelfs dreigende gewelddadigheden. De crisis kwam op 23 december. Na de zoveelste ruzie bracht Gauguin de nacht door in een hotel, en toen hij de volgende ochtend terugkeerde naar het Gele Huis was hij verrast om de politie te zien. In de loop van de nacht had Vincent een deel van zijn oor afgesneden en aangeboden aan een lokale prostituee. Hij werd naar het ziekenhuis gebracht en Theo werd uit Parijs ontboden. Gauguin verliet Arles direct na het incident. Vincent schreef de aanval toe aan koorts en gebrek aan voeding; in januari was hij weer aan het schilderen, maar meer aanvallen van zijn ziekte, welke het ook was, zouden volgen.
In mei 1889 liet Vincent zich vrijwillig opnemen in de inrichting van Saint-Paul-de-Mausole in Saint-Rémy-de-Provence. Ook hier kreeg de kunstenaar toch weer te maken met aanvallen, maar tussendoor mocht hij verder schilderen. Net als zijn geest was Vincents palet nu merkbaar gedempt. Misschien was deze terugkeer naar soberder werken een poging om zijn eerdere streven om schilder van het noordelijke boerenleven te worden, weer op te vatten. Misschien ook veelzeggend is dat hij nu een nieuwe versie van De aardappeleters schilderde. Artsen in het gesticht diagnosticeerden de ziekte van de kunstenaar als epilepsie. Studies in de 20e en 21e eeuw hebben andere theorieën opgeleverd over de mentale instabiliteit van de kunstenaar, met name schizofrenie of de effecten van syfilis (hij werd behandeld voor een geslachtsziekte terwijl hij in Den Haag was), of overconsumptie van absint of een combinatie van alle vier. In zijn eigen brieven schrijft Vincent over "de waanzin van de kunstenaar" (LT 574), maar hij legt weinig verband tussen zijn ziekte en zijn werk; hij behandelt die als tamelijk onafhankelijk van elkaar.
Vincent mocht schilderen in de nabijgelegen velden en olijfboomgaarden, maar nu trad er een nieuwe aanval op waarbij hij een deel van zijn olieverf at. Met tussenpozen volgden nu aanvallen tot februari 1890 en de herstelperioden werden langer. In mei 1890 ging Vincent, na overleg met Theo en op advies van Camille Pissarro (1830-1903), op consult bij dr. Paul Gachet (1828-1909) in Auvers-sur-Oise in Noord-Frankrijk. Gachet was arts, hartspecialist en pleitbezorger van de homeopathie, daarnaast was hij een goede vriend van de impressionisten. Vincent verbleef in een plaatselijke herberg, hij bezocht Gachet regelmatig en schilderde zijn portret en de vele bloemen in zijn tuin. Misschien vanuit een voorgevoel van het einde, was de kunstenaar productiever dan ooit en schilderde hij bijna elke dag een nieuw doek.
Dood & nalatenschap
Op 27 juli kreeg van Gogh, na het schilderen in een veld, opnieuw te maken met een aanval. Hij schoot zichzelf met een pistool in de borst, maar wist zich terug naar zijn herberg te slepen. Theo werd weer eens gebeld. Vincent leefde nog toen zijn broer arriveerde, maar hij overleed in de ochtend van 29 juli aan zijn verwondingen. Extra tragisch was dat de kunstenaar net de interesse van kunstcritici begon te wekken. Enkele maanden voor zijn dood waren werken van Vincent tentoongesteld in Parijs en Brussel (waar hij een schilderij verkocht). De in het harnas gesneuvelde kunstenaar werd begraven op de begraafplaats van Auvers.
De werken van Vincent van Gogh werden al vanaf de jaren 1890 tentoongesteld in Amsterdam, Parijs en elders toen de symbolistische beweging in opkomst kwam. Van Gogh werd door sommigen gezien als een brug tussen het impressionisme, met zijn aandacht voor vergankelijk licht en kleur, en het expressionisme, waarbij kunstenaars probeerden hun uitvergrote innerlijke emotionele onrust over te brengen. Van Gogh wordt over het algemeen beschouwd als een postimpressionistische schilder, iemand die de technieken van het impressionisme gebruikt maar ook verwant is aan de symbolisten met hun permanente emotionele expressie. In welke groep hij ook thuishoort in de kunstgeschiedenis, het publiek en de verzamelaars twijfelden nooit aan de waarde van zijn bijdrage. Aan de schilderijen van Van Gogh hingen vanaf het midden van de 20e eeuw op veilingen onveranderlijk prijskaartjes van miljoenen dollars.
Van Gogh was echter veel meer dan een kunstschilder. Zijn keuze om sommige van zijn schilderijen te signeren met het eenvoudige 'Vincent' heeft, samen met zijn onmiddellijk herkenbare stijl, zijn openhartige brieven en pijnlijke worstelingen met de geestelijke gezondheid, aan het leven van de kunstenaar een intimiteit verleend die de relatie tussen kunstenaar en kijker als geen ander heeft helpen personaliseren. Het 'krankzinnige genie', de 'gekwelde kunstenaar' en het 'niet-herkende talent' zijn allemaal ideeën die de van Gogh-mythe heeft bijgedragen aan de wereldkunst en -cultuur, ongeacht hun geldigheid. Weinig kunstenaars spreken zo tot de verbeelding en intrigeren ons zozeer door zowel hun leven als hun kunst, als Vincent van Gogh. Deze empathie is misschien geen toeval, maar precies wat Vincent nastreefde: "Ik zou op een dag met mijn werk willen tonen wat zo'n excentriekeling, zo'n niksnut, op zijn hart heeft" (LT 218D).