Enoema Elisj - het Babylonische scheppingsverhaal - volledige tekst

Artikel

Joshua J. Mark
door , vertaald door Theo Poot
gepubliceerd op 04 mei 2018
Beschikbaar in andere talen: Engels, Portugees, Spaans
Luister naar dit artikel
X
Artikel afdrukken

De Enoema Elisj (ook bekend als De Zeven Tafelen van de Schepping) is de Babylonische scheppingsmythe waarvan de titel is afgeleid van de openingsregels van het geschrift: "Toen de hemelen". De mythe vertelt het verhaal van de overwinning van de grote god Mardoek op de krachten van de oerchaos en zijn vestiging van orde bij de schepping van de wereld.

Alle kleitabletten die de mythe bevatten, gevonden in Assur, Kish, Assurbanipal's bibliotheek in Nineve, Sultantepe en andere opgegraven plaatsen, dateren van rond 1200 voor Christus. De colofons op deze kleitabletten geven echter aan dat dit allemaal kopieën zijn van een veel oudere versie van de mythe die dateert van lang voor de heerschappij van Hammurabi van Babylon (1792-1750 v. Chr.), de koning die de god Mardoek tot beschermgod van Babylon verhief. Men denkt dat het gedicht in zijn huidige vorm, met Mardoek als kampioen, een revisie is van een nog ouder Soemerisch werk.

Mesopotamian Epic of Creation Tablet
Kleitablet met het Mesopotamische scheppingsverhaal
Osama Shukir Muhammed Amin (Copyright)

Omdat Mardoek, de kampioen van de jonge goden in hun oorlog tegen Tiamat, van Babylonische oorsprong is, wordt gedacht dat de Soemerische Ea/Enki of Enlil de hoofdrol speelde in de oorspronkelijke versie van het verhaal. De kopie die in Assur is gevonden heeft de god Assur in de hoofdrol, zoals gebruikelijk was in de steden van Mesopotamië. Elke stad beschouwd zijn eigen stadsgod als de beste en machtigste. Mardoek, de god van Babylon, figureert alleen zo prominent in het verhaal omdat de meeste kopieën die zijn gevonden van Babylonische schrijvers zijn. Toch speelt Ea in de Babylonische versie van de Enoema Elisj een belangrijke rol door mensen te scheppen.

Samenvatting van het verhaal

Het verhaal, een van de oudste ter wereld, gaat over de geboorte van de goden en de schepping van het universum en de mens. In het begin was er niets dan een chaos van rondkolkende wateren. Uit deze werveling splitste het water zich in zoetwater dat bekend werd als de god Apsu, en ziltig, bitter water, de godin Tiamat. Na de scheiding leidde de vereniging van deze twee entiteiten tot de verwekking van de jongere goden.

Deze jonge goden waren echter extreem luidruchtig, waardoor ze 's nachts de slaap van Apsu verstoorden en hem overdag afleidden van zijn werk. Op advies van zijn vizier Mummu besloot Apsu de jonge goden te doden. Tiamat, die van hun plan hoorde, waarschuwde haar oudste zoon, Enki (ook wel: Ea); hij bracht Apsu in slaap en doodde hem. Uit Apsu's overblijfselen creëerde Enki zijn woning.

Het verhaal, een van de oudste ter wereld, gaat over de geboorte van de goden en de schepping van het universum en de mens.

Tiamat, die voorheen de jongere goden steunde, was nu woedend om de moord op haar partner. Ze raadpleegde de god Kingu die haar adviseerde oorlog te voeren tegen de jongere goden. Tiamat beloonde Kingu voor dit advies met de Tafelen van het Lot, die de heerschappij van een god legitimeren en het lot beheersen, en hij droeg die trots als borstpantser. Met Kingu als haar kampioen riep Tiamat de krachten van de chaos op en creëerde elf afschuwelijke monsters om haar kinderen te vernietigen.

Ea, Enki en de jongere goden vochten tevergeefs tegen Tiamat totdat uit hun midden de kampioen Mardoek tevoorschijn kwam; hij zwoer dat hij Tiamat zou verslaan. Mardoek versloeg Kingu en doodde Tiamat door haar neer te schieten met een pijl die haar in tweeën spleet; uit haar ogen stroomde het water van de rivieren Tigris en Eufraat. Uit het lijk van Tiamat schiep Mardoek de hemel en de aarde, hij stelde goden aan voor verschillende taken en bond de elf monsters van Tiamat aan zijn voeten als trofeeën (tot grote bewondering van de andere goden), waarna hij hun beelden in zijn nieuwe woning plaatste. Hij nam ook de Tafelen van het Lot van Kingu af, waarmee hij zijn heerschappij legitimeerde.

Nadat de goden hem uitvoerig hadden geprezen om zijn grote overwinning en de kunst van zijn schepping, overlegde Mardoek met Ea, de god van de wijsheid, en besloot hij mensen te scheppen uit de overblijfselen van de goden die Tiamat tot oorlog hadden aangezet. Kingu werd als schuldige aangewezen en gedood; uit zijn bloed schiep Ea Lullu, de eerste mens, om de goden te helpen bij hun eeuwige taak om de orde te handhaven en de chaos op afstand te houden.

Zoals het gedicht het verwoordt: "Ea schiep de mensheid / en legde hen de taken op waarvan hij de goden bevrijdde" (Tablet VI.33-34). Hierna "regelde Mardoek de organisatie van de onderwereld" en verdeelde hij de goden over hun aangewezen plaatsen (Tablet VI.43-46). Het gedicht eindigt in Tablet VII met een lange lofzang op Mardoek om zijn prestaties.

Commentaar

De Enoema Elisj zou later een inspiratiebron vormen voor de Hebreeuwse schrijvers van de tekst die nu bekend staat als het bijbelboek Genesis. Vóór de 19e eeuw beschouwde men de Bijbel als het oudste boek ter wereld en dacht men dat de verhalen volledig origineel waren. Maar in het midden van de 19e eeuw financierden Europese musea en academische en religieuze instellingen opgravingen in Mesopotamië om fysiek bewijs te vinden voor de historische bevestiging van de bijbelverhalen. Deze opgravingen brachten echter juist het tegenovergestelde aan het licht: toen het spijkerschrift eenmaal vertaald was, begreep men dat een aantal Bijbelse verhalen van Mesopotamische oorsprong is.

Mesopotamian Tablet on Marduk
Mesopotamisch kleitablet met tekst over Marduk
Osama Shukir Muhammed Amin (Copyright)

Beroemde verhalen als de zondeval en de zondvloed werden oorspronkelijk bedacht en opgeschreven in Soemerië, en later vertaald en aangepast in Babylonië, bewerkt door de Assyriërs, en pas daarna gebruikt door de Hebreeuwse bijbelschrijvers. Hoewel het basisparadigma van de bijbelse en de Mesopotamische versies voor sterke overeenkomsten zorgt, blijven er ook significante verschillen, zoals de geleerde Stephen Bertman opmerkt:

Zowel Genesis als Enoema Elisj zijn religieuze teksten die recht doen aan hun culturele oorsprong, die ze gedetailleerd beschrijven: in Genesis het ontstaan en de stichting van het Joodse volk onder leiding van de Heer; in de Enoema Elisj het ontstaan en de stichting van Babylon onder leiding van de god Mardoek. Beide werken bevatten verhalen over de schepping van de kosmos en de mens. Elk begint met een beschrijving van de waterige chaos en de oerduisternis, die ooit het universum vervulden. Dan wordt er licht geschapen om de duisternis te vervangen. Daarna worden de hemelen gemaakt en daarin de hemellichamen geplaatst. Tot slot wordt de mens geschapen. Ondanks al deze overeenkomsten zijn de twee verslagen meer verschillend dan gelijk. (312)

Bij het herzien van het Mesopotamische scheppingsverhaal voor hun eigen doeleinden, scherpten de Hebreeuwse schrijvers het verhaal aan en spitsten het toe, maar behielden wel het concept van de almachtige godheid die orde schept uit chaos. Mardoek, in de Enoema Elisj, schept de herkenbare orde van de wereld - net zoals God dat doet in het Genesisverhaal - en van de mensen wordt verwacht dat ze dit grote geschenk erkennen en de godheid eren met hun dienstbaarheid. In Mesopotamië dacht men zelfs dat mensen samenwerkten met de goden om het geschenk van de schepping in stand te houden en de krachten van de chaos op afstand te houden.

De Enoema Elisj in Babylon

Mardoek werd in Babylon steeds belangrijker tijdens het bewind van Hammurabi en overtrof al snel de vroegere beschermgod Inanna/Ishtar in populariteit. Tijdens de heerschappij van Hammurabi werd een aantal voorheen populaire vrouwelijke godheden vervangen door mannelijke goden. De Enoema Elisj, waarin Mardoek wordt geprezen als de machtigste van alle goden, werd ook bekender naarmate de god zelf aan populariteit en zijn stad Babylon aan macht won. De geleerde Jeremy Black schrijft:

De opkomst van de cultus van Mardoek is nauw verbonden met de politieke opkomst van Babylon van stadstaat tot hoofdstad van een rijk. Vanaf de Kassitische Periode werd Mardoek steeds belangrijker, totdat het voor de auteur van het Babylonische Scheppingsepos mogelijk was om vol te houden dat Mardoek niet alleen de koning van alle goden was, maar ook dat veel goden niets anders waren dan aspecten van zijn persoonlijkheid. (128)

De Enoema Elisj werd overal in Mesopotamië gelezen en gereciteerd, maar was vooral belangrijk tijdens het nieuwjaarsfestival in Babylon. Tijdens dit feest werd het beeld van Mardoek uit de tempel gehaald en, te midden van de feestvierders, in optocht door de straten van de stad naar buiten gevoerd, de poorten uit, om te verblijven in een klein huis dat voor dit doel was gebouwd. De Enoema Elisj, en naar men denkt in het bijzonder de lofzang uit Tablet VII, zou gezongen of gereciteerd zijn tijdens deze processies.

De tekst van Enoema Elisj

Deze tekst is gebaseerd op een vertaling uit Mesopotamian Creation Stories door W.G. Lambert, gebruikt onder Creative Commons licentie van www.etana.org.

Enoema Elisj (het Babylonische scheppingsverhaal)

Tablet I

1 Toen de hemelen boven nog niet bestonden,
2 en de aarde beneden nog niet was ontstaan -
3 was daar Apsû, de eerste in rangorde, hun verwekker,
4 En de demiurg Tia-mat, die hen allen baarde;
5 Zij hadden hun wateren met elkaar vermengd
6 Voordat er weidegronden waren samengevoegd en rietland gevonden -
7 Toen nog niet één van de goden was gevormd
8 of ontstaan, toen nog geen lotsbestemmingen waren bepaald,
9 werden de goden in hen geschapen:
10 Lahmu en Lahamu werden gevormd en ontstonden.
11 Terwijl zij groeiden en toenamen in gestalte
12 werden Ansjar en Kišar geschapen, die hen overtroffen.
13 Zij verlengden hun dagen, zij vermenigvuldigden hun jaren.
14 Anu, hun zoon, kon wedijveren met zijn voorvaderen.
15 Anu, de zoon, evenaarde Anšar,
16 En Anu verwekte Nudimmud, zijn gelijke.
17 Nudimmud was kampioen temidden van zijn vaderen:
18 Zeer scherpzinnig, wijs, vol van kracht;
19 Veel sterker dan zijn vaders verwekker, Anšar.
20 Hij had geen rivaal onder de goden, zijn broeders.
21 De goddelijke broeders kwamen samen,
22 Hun rumoer werd luid en bracht Tia-mat in beroering.
23 Ze schokten de zenuwen van Tia-mat,
24 En met hun dansen zaaiden ze onrust in Anduruna.
25 Apsû verminderde hun rumoer niet,
26 En Tia-mat zweeg ten overstaan van hen.
27 Hun optreden was haar onwelgevallig,
28 maar hoewel hun gedrag niet goed was, wenste zij hen te sparen.
29 Daarop riep Apsû, de verwekker van de grote goden,
30 Mummu, zijn vizier, tot zich en sprak tot hem:
31 "Vizier Mummu, die mij behaagt,
32 Kom, laat ons naar Tia-mat gaan!"
33 Zij gingen en zetten zich neer tegenover Tia-mat,
34 terwijl ze beraadslaagden over de goden, hun zonen.
35 Apsû opende zijn mond
36 En richtte zich tot Tia-mat:
37 "Hun gedrag is mij onaangenaam geworden;
38 overdag kan ik niet rusten en 's nachts niet slapen.
39 Ik zal hun levenswijze vernietigen en breken
40 opdat er stilte heerst en wij kunnen slapen."
41 Toen Tia-mat dit hoorde
42 ging ze tekeer en schreeuwde het uit naar haar echtgenoot,
43 Ze huilde van verdriet, inwendig woedend,
44 Zij treurde over het (beraamde) kwaad,
45 "Hoe kunnen wij vernietigen wat wij hebben voortgebracht?
46 Ook al is hun gedrag storend, laten wij ze toch genadig terechtwijzen."
47 Mummu nam het woord en gaf raad aan Apsû.
48 (Als van) een opstandige vizier was de raad van zijn Mummu-
49 "Vernietig, mijn vader, die wetteloze levenswijze,
50 Opdat u overdag mag rusten en slapen bij nacht!"
51 Apsû was blij met hem, zijn gezicht straalde
52 Omdat hij kwaad had beraamd tegen de goden, zijn zonen.
53 Mummu sloeg zijn armen om Apsû's hals,
54 Hij zat op zijn knieën en kuste hem.
55 Hetgeen zij beraamden in hun samenzijn
56 Werd gerapporteerd aan de goden, hun zonen.
57 De goden hoorden het en waren uitzinnig.
58 Zij werden overweldigd door zwijgen en zaten stil bijeen.
59 Uitblinkend in kennis, bekwaam en geleerd,
60 Doorzag Ea, de alwetende, hun listen.

61 Hij bedacht een meesterlijk plan en zette het op,
62 Hij voerde het vakkundig uit als de beste, zijn zuivere bezwering.
63 Hij sprak hem uit en voerde hem op de wateren,
64 Hij goot slaap over hem; diep in slaap lag hij.
65 Hij liet Apsû neerliggen terwijl hij slaap over hem uitgoot,
66 En Mummu, de raadsman, was buiten adem van opwinding.
67 Hij spleet (Apsû's) pezen, rukte zijn kroon af,
68 Nam zijn stralenkrans weg en zette die op zijn eigen hoofd.
69 Hij bond Apsû vast en doodde hem;
70 Mummu bond hij en zette hem gevangen.
71 Zo maakte hij zijn woning op Apsû,
72 En hield Mummu vast met het neustouw in zijn hand.
73 Nadat Ea zijn vijanden had gebonden en vertrapt,
74 De overwinning op zijn vijanden had behaald,
75 Verkeerde hij in diepe rust in zijn gewijde kamer,
76 Hij noemde die Apsû, wiens heiligdommen hij aanwees.
77 Toen vestigde hij daarin zijn woonplaats,
78 Ea en Damkina, zijn vrouw, zetelden daar in pracht en praal.
79 In de kamer van het lot, de verblijfplaats van de oerbestemmingen,
80 Werd de wijste der wijzen, de wijze der goden, Be-l verwekt.
81 In Apsû werd Mardoek geboren,
82 In het heilige Apsû werd Mardoek geboren.
83 Ea, zijn vader, verwekte hem,
84 Damkina zijn moeder baarde hem.
85 Hij werd gevoed aan borsten van godinnen,
86 Een voedster zoogde hem en vervulde hem met ontzagwekkendheid.
87 Zijn gestalte was aantrekkelijk, verblindend de blik van zijn ogen,
88 Mannelijk was zijn gestalte, die van een heerser van oudsher.
89 Toen Anu, de verwekker van zijn vader, hem zag,
90 Verheugde hij zich en zijn gelaat lichtte op; zijn hart werd vervuld van vreugde.
91 Anu vervolmaakte hem en schonk hem dubbele goddelijkheid.
92 Zeer verheven was hij, in alles hen overtreffend.
93 Zijn leden waren van een niet te bevatten volmaaktheid,
94 Alle verstand te boven gaand, oogverblindend.
95 Vier ogen had hij, vier oren,
96 Vlammen spuwde hij voort als hij zijn lippen bewoog.
97 Zijn vier oren waren groot,
98 Met evenveel ogen nam hij alles in zich op.
99 Onovertroffen was zijn gestalte, de verhevenste der goden,
100 Zijn ledematen waren enorm, zijn lengte superieur.
101 'Mari-utu, Mari-utu,
102 de Zoon, de Zonnegod, de Zonnegod van de goden.'
103 Hij was bekleed met de stralen van tien goden, overtreffend in kracht,
104 Hun vreeswekkende stralen bundelden zich boven hem.
105 Anu schiep en baarde de vier winden,
106 Hij gaf ze hem, "Mijn zoon, laat ze wervelen!"

107 Hij maakte stof en een orkaan om het voort te jagen
108 Hij schiep een vloedgolf om Tia-mat in beroering te brengen,
109 Hij maakte een golf om verschrikking over Tia-mat te brengen.
109 Tia-mat was ontzet; dag en nacht rusteloos hijgend.
110 De goden hadden geen rust en ...
111 Zij beraamden kwaad in hun harten,

112 Zij wendden zich tot Tia-mat, hun moeder:
113 "Toen Apsu, je echtgenoot, werd gedood,
114 Ging jij niet aan zijn zijde maar zat zwijgend neer.
115 De vier vreeswekkende winden zijn gevormd
116 Om jou in verwarring te brengen, en wij kunnen niet slapen.
117 Aan je echtgenoot Apsu gedacht je niet,
118 En evenmin aan Mummu, die in gevangenschap is. Nu zit je alleen.
119 Voortaan zul je in rusteloze ontzetting verkeren!
120 En wat ons aangaat, die niet kunnen rusten, jij houdt niet van ons!
121 Aanschouw onze last, onze ogen zijn hol.
122 Verbreek het onbeweeglijke juk, zodat wij kunnen slapen.
123 Trek ten strijde, wreek hen!"

124 ... verminderd tot niets!

125 Tia-mat hoorde dit aan, de toespraak behaagde haar,
126 (Ze sprak,) "Laat ons demonen maken, zoals jullie hebben aangeraden,"
127 De goden verzamelden zich bij haar.
128 Zij verzonnen [kwaad] tegen de goden, hun verwekkers,

129 Zij ... en trokken op aan de zijde van Tia-mat.
130 Zij zwoeren hevig samen, rusteloos, dag en nacht,
131 Zij trokken samen op ten strijde, kokend van woede,

132 Zij verenigden hun krachten om de strijd aan te gaan.
133 Moeder Hubur, die alles vormt,
134 Leverde onweerstaanbare wapens en baarde reuzenslangen.
135 Ze hadden scherpe tanden en kenden geen genade ...

136 Ze vulde hun lichamen met gif in plaats van bloed.
138 Ze bekleedde de gruwelijke monsters met verschrikking,
139 Ze maakt hen angstaanjagend en maakte hen godgelijk.
139 (Ze sprak,) "Laat wie hen aanschouwt, krachteloos ten onder gaan,
140 Laat ze voortdurend voorwaarts springen en zich nooit terugtrekken."
141 Zij schiep de Slang, de Draak, en de Harige Held,
142 De Grote Leeuw, de Razende Hond en de Schorpioenman,
143 Machtige demonen, de vis-man en de stier-man,
144 Dragers van genadeloze wapens, onbevreesd in de strijd.
145 Haar bevelen waren ontzettend, niet te weerstaan.
146 Alles bijeen schiep zij er elf van dezen.
147 Bij de goden, haar zonen, die zij tot zich verzamelde,
148 Verhief zij Kingu en maakte hem groot te midden van hen.
149 De legerleiding, het aansturen van de troepen,
150 Het opnemen van de wapens, de campagnevoering, het mobiliseren voor de oorlog,
151 Het aanvoeren in de strijd, het opperbevel,
152 Vertrouwde zij hem toe, en zette hem op een troon,
153 "Ik heb je betoverd en je verheven in het rijk der goden,
154 Ik heb je de heerschappij over alle goden gegeven.
155 Je bent inderdaad verheven, mijn echtgenoot, jij alleen,
155 Laat je bevelen heersen over alle Anunnaki."
157 Zij gaf hem het Tablet der Lotsbestemmingen en bevestigde het op zijn borst,
157 (Zeggende) "Je bevel mag niet veranderd worden; laat de uitspraak van je mond standvastig zijn."
159 Nadat Kingu verheven was en de macht van het Anu-schap had verworven,
160 Verordende hij de lotsbestemmingen voor de goden, haar zonen:

161 "Laat de uitingen van jullie monden de vuurgod onderwerpen,
162 Moge jullie gif zich ophopen en zo de agressie neerslaan."

Tablet II

1 Tia-mat bracht haar schepselen bijeen
2 En organiseerde de strijd tegen de goden, haar nakomelingen.
3 Voortaan beraamde Tia-mat kwaad vanwege Apsû
4 Het werd Ea bekend dat zij de strijd in gang had gezet.
5 Ea hoorde van deze zaak,
6 Hij verzonk in stilte in zijn kamer en zat roerloos.
7 Nadat hij had nagedacht en zijn woede was geluwd
8 Richtte hij zijn schreden naar Anšar, zijn vader.
9 Hij ging naar de vader van zijn verwekker, Anšar,
10 en vertelde hem alles over de samenzwering van Tia-mat.
11 "Mijn vader, Tia-mat, onze moeder, heeft haat tegen ons gezaaid,
12 Zij heeft in haar woede een leger opgericht.
13 Alle goden hebben zich tot haar gewend,
14 Zelfs zij die jij verwekte, kiezen haar kant
15 Zij ... en kozen de zijde van Tia-mat,
16 Hevig samenzwerend, dag en nacht onrustig,
17 Belust op strijd, razend, bestormend,
18 Zij stelden een leger op om een conflict te veroorzaken.
19 Moeder H(ubur, die alles vormt,
20 leverde onweerstaanbare wapens en baarde reusachtige slangen.
21 Ze hadden scherpe tanden, ze waren meedogenloos.
22 Met gif in plaats van bloed vulde zij hun lichamen.
23 Ze bekleedde de angstaanjagende monsters met vrees,
24 Ze overlaadde hen met een aura en maakte hen goddelijk.
25 (Zij zei:) "Laat hun toeschouwer zwak ten onder gaan,
26 Mogen zij voortdurend vooruit springen en zich nooit terugtrekken."
27 Zij schiep de Hydra, de Draak, de Harige Held,
28 De Grote Demon, de Woeste Hond en de Schorpioenman,
29 Woeste demonen, de vis-man en de stier-man,
30 Dragers van genadeloze wapens, onbevreesd in de strijd.
31 Haar bevelen waren geweldig, niet te weerstaan.
32 Tezamen maakte zij er elf.
33 Onder de goden, haar zonen, die zij tot haar gastheer maakte,
34 Zij verhief Kingu en maakte hem groot onder hen.
35 De legerleiding, het aansturen van de troepen,

36 Het opnemen van de wapens, de veldtocht, de mobilisatie tot de oorlog,
37 De aanvoering van de strijd,
38 Vertrouwde zij hem toe en zette hem op een troon.
39 "Ik heb je betoverd en je verheven in de heirscharen der goden,
40 ik heb jou de heerschappij over alle goden bezorgd.
41 Je bent inderdaad verheven, mijn echtgenoot, je bent vermaard,
42 Laat je bevelen heersen over alle Anunnaki."
43 Zij gaf hem het tablet van de lotsbeschikkingen en bevestigde het op zijn borst,
44 (Zeggende) "Uw bevel mag niet veranderd worden; laat de uitspraak van uw mond standvastig zijn."
45 Nadat Kingu verheven was en de macht van het Anu-schap had verworven
46 verordende hij de lotsbestemmingen voor de goden. haar zonen:
47 "Laat de uitspraak van jullie monden de vuurgod onderwerpen,
48 Moge jullie gif door zijn opeenhoping de agressie neerslaan."
49 Ansjar hoorde het; de zaak was diep verontrustend.
50 Hij riep "Wee!" en beet op zijn lip.
51 Zijn hart was woedend, zijn geest kon niet tot bedaren worden gebracht.
52 Over Ea, zijn zoon, klonk zijn geroep.
53 "Mijn zoon, jij die de oorlog hebt uitgelokt,
54 Neem de verantwoordelijkheid voor wat jij alleen hebt gedaan!
55 Jij ging erop uit en doodde Apsû,
56 En wat Tia-mat betreft, die jij woedend hebt gemaakt, wie is haar gelijke?"
57 De raadgever, de geleerde vorst,
58 De schepper van wijsheid, de god Nudimmud,
59 Met verzachtende woorden en kalmerende uitspraken
60 Antwoordde hij [zijn] vader Ansjar zachtjes:
61 "Mijn vader, diepe geest, die het lot bepaalt,
62 Die de macht heeft te doen ontstaan en te vernietigen,
63 Anšar, diepe geest, die het lot bepaalt,
64 Die de macht heeft om te doen ontstaan en te vernietigen,
65 Ik wil je iets zeggen, kalmeer even voor mij
66 En bedenk dat ik een nuttige daad heb verricht.
67 Voordat ik Apsû doodde
68 Wie had toen de huidige situatie kunnen voorzien,
69 Voordat ik snel een einde aan hem maakte,
70 Wat waren toen de omstandigheden dat ik hem zou vernietigen?"
71 Ansjar luisterde, de woorden bevielen hem.
72 Zijn hart ontspande zich om tot Ea te spreken,
73 "Mijn zoon, jouw daden passen bij een god,
74 Jij bent in staat tot een felle, ongeëvenaarde slag ...
75 Ea, jouw daden passen bij een god,
76 Jij bent in staat tot een felle, ongeëvenaarde slag ...
77 Ga naar Tia-mat en kalmeer haar aanval,
78 ... haar woede met [jouw] bezwering."
79 Hij hoorde de toespraak van Anšar, zijn vader,
80 Hij ging op weg naar haar, ging op weg naar haar.
81 Hij ging, hij bemerkte de listen van Tia-mat,
82 [Hij] stopte, viel stil en keerde om.
83 [Hij] kwam in aanwezigheid van de doorluchtige Ansjar
84 Zich tot hem wendend,
85 "[Mijn vader], de daden van Tia-mat zijn te veel voor mij.
86 Ik heb haar plan waargenomen en [mijn] bezwering was er niet tegen opgewassen.
87 Haar sterkte is machtig, zij is vol dreiging,
88 Zij is zeer sterk, niemand kan haar tegenhouden.
89 Haar luide schreeuw werd niet minder,
90 [Ik werd bang] van haar geroep en keerde mij om.
91 [Mijn vader], verlies de hoop niet, stuur een tweede persoon tegen haar.
92 Hoewel de kracht van een vrouw zeer groot is, is zij niet gelijk aan die van een man.
93 Ontbind haar bondgenoten, verbreek haar plannen.
94 Voordat zij ons te pakken krijgt."
95 Ansjar schreeuwde het uit van woede,
96 Zich richtend tot Anu, zijn zoon,
97 "Geëerde zoon, held, krijger,
98 wiens sterkte machtig is, wiens aanval onweerstaanbaar is,
99 Haast je en sta voor Tia-mat,
100 Bedaar haar woede opdat haar hart zal ontspannen.
101 Als zij niet luistert naar jouw woorden,
102 Richt dan een smeekbede tot haar opdat zij gesust wordt."
103 Hij hoorde de toespraak van Anšar, zijn vader,
104 Hij ging op weg naar haar, ging voort in haar richting.
105 Anu ging, hij ontwaarde de listen van Tia-mat,
106 Hij stopte, viel stil en keerde om.
107 Hij ging de aanwezigheid van Ansjar binnen, de vader die hem verwekte,
108 en richtte zich boetvaardig tot hem.
109 "Mijn vader, de [daden] van Tia-mat zijn mij te veel.
110 Ik heb haar plannen doorzien, maar mijn [bezwering] was er niet tegen opgewassen.
111 Haar sterkte is machtig, zij is [vol] van dreiging,
112 Zij is zeer sterk, niemand kan tegen haar op.
113 Haar luide geroep wordt niet minder,
114 Ik werd bang van haar geroep en keerde mij om.
115 Mijn vader, verlies de hoop niet, stuur iemand anders tegen haar.
116 Hoewel de kracht van een vrouw zeer groot is, is zij niet gelijk aan die van een man.
117 Ontbind haar medestanders, verbreek haar plannen,
118 voordat zij haar handen op ons legt."
119 Ansjar zweeg en staarde naar de grond,
120 Hij knikte hoofdschuddend naar Ea.
121 De Igigi en alle Anunnaki waren bijeengekomen,
122 Ze zaten in stilte.
123 Geen god zou het gezicht ...
124 Zou het opnemen tegen Tia-mat ...
125 Maar de heer Anšar, de vader van de grote goden,
126 Was boos in zijn hart en ontbood niemand.
127 Een machtige zoon, de wreker van zijn vader,
128 Hij die zich naar de oorlog haast, de krijger Mardoek,
129 Hem ontbood Ea in zijn kamer
130 Om hem zijn plannen uit te leggen.
131 "Mardoek, geef raad, luister naar je vader.
132 Jij bent mijn zoon, in wie ik welbehagen heb,
133 Ga eerbiedig voor Ansjar staan,
134 Spreek, neem je standpunt in, kalmeer hem met je blik."
135 Be-l verheugde zich over de woorden van zijn vader,
136 Hij naderde en ging voor Ansjar staan.
137 Ansjar zag hem, zijn hart vervulde zich met tevredenheid,
138 Hij kuste zijn lippen en nam zijn angst weg.
139 "Mijn [vader], houd je niet in, maar spreek,
140 Ik zal gaan en je wensen vervullen!
141 [Anšar,] zwijg niet, maar spreek,
142 Ik zal gaan en jouw wensen vervullen!
143 Welke man heeft zijn oorlogstuig tegen jou opgesteld?
144 En zou Tia-mat, die een vrouw is, jou met haar wapens aanvallen?
145 Mijn vader, verwekker, verheugt je en wees blij,
146 Binnenkort zul jij de nek van Tia-mat vertrappen!
147 [Anšar], mijn verwekker, verheug je en wees blij,
148 Spoedig zul je de nek van Tia-mat met voeten treden!"
149 "Ga, mijn zoon, die alle kennis bezit,
150 Verwelkom Tia-mat met je zuivere spreuk.
151 Rijd de stormwagen zonder oponthoud,
152 En met een ... die niet kan worden afgeweerd, keer haar de rug toe."
153 Be-l verheugde zich over de woorden van zijn vader,
154 Verheugd van hart richtte hij zich tot zijn vader,
155 "Heer van de goden, Lotsbestemming van de grote goden,
156 Als ik uw wreker word,
157 Als ik Tia-mat zou binden en u zou behoeden,
158 Roep een vergadering bijeen en roep voor mij een verheven bestemming uit.
159 Zit, jullie allemaal, in Upšukkinakku met blijdschap neer,
160 En laat mij, met mijn uitspraak, lotsbestemmingen uitroepen in plaats van jullie.
161 Mijn inzetting mag niet worden veranderd,
162 Noch mag mijn bevel worden tenietgedaan of veranderd."

Tablet III

1 Ansjar opende zijn mond
2 En richtte zich tot Kaka, zijn vizier,
3 "Vizier Kaka, in wie ik mijn welbehagen heb,
4 Ik stuur je naar Lahmu en Lahamu.
5 Jij bent bedreven in het doen van onderzoek, geleerd in het aanspreken.
6 Laat de goden, mijn vaderen, tot mij komen.
7 Laat alle goden komen,
8 Laat ze overleggen terwijl ze aan tafel zitten.
9 Laat hen graan eten, laat hen bier drinken,
10 Laat hen het lot bepalen voor Mardoek, hun wreker.
11 Ga, vertrek, Kaka, sta voor hen,
12 En herhaal tegen hen alles wat ik je zeg:
13 "Anšar, jouw zoon, heeft mij gezonden,
14 En ik moet zijn plannen uitleggen.
15-52 = II, 11*-48 (* in plaats van: 'Mijn vader,' lees: ' 'Alzo,' )

53 Ik stuurde Anu, maar hij kon haar niet onder ogen komen.
54 Nudimmud werd bang en trok zich terug.
55 Mardoek, de wijze van de goden, uw zoon, is naar voren gekomen,
56 Hij is vastbesloten Tia-mat te ontmoeten.
57 Hij heeft tot mij gesproken en gezegd:

58-64 = II, 156*-162 (* Open aanhalingstekens: "Als)

65 Beslis nu snel, zonder uitstel, je lot voor hem,
66 Opdat hij jullie machtige vijand tegemoet treedt."
67 Kaka ging. Hij richtte zijn schreden
68 Naar Lahmu en Lahamu, de goden zijner vaderen.
69 Hij knielde zich neer, hij kuste de grond voor hen,
70 Hij stond op en sprak tot hen waar hij stond,
71-124 = II, 13-66
125 Toen Lahmu en Lahamu het hoorden, weenden zij luid.
126 Heel Igigi kreunde van verdriet,
127 "Wat is er misgegaan dat zij deze beslissing over ons heeft genomen?
128 Wij wisten niet wat Tia-mat deed."
129 Alle grote goden die het lot bepalen
130 Verzamelden zich terwijl zij gingen,
131 Zij gingen de aanwezigheid van Ansjar binnen en werden vervuld van [vreugde],
132 Zij kusten elkaar terwijl zij ... in de samenkomst.
133 Zij beraadslaagden terwijl zij aan tafel zaten,
134 Zij aten graan, zij dronken bier.
135 Zij zogen de zoete drank door hun rietjes,
136 Terwijl zij bier dronken en zich goed voelden,
137 Werden zij heel zorgeloos, hun stemming was vrolijk,
138 En zij bepaalden het lot van Mardoek, hun wreker.

Tablet IV

1 Zij zetten voor hem een heerlijk podium gereed
2 En hij nam plaats voor zijn vaderen om het koningschap te ontvangen.
3 (Zij zeiden:) "Jij bent de meest geëerde onder de grote goden,
4 Je bestemming is ongeëvenaard, je bevel is als dat van Anu.
5 Mardoek, jij bent de meest geëerde onder de grote goden,
6 Je bestemming is ongeëvenaard, je bevel is als dat van Anu.
7 Voortaan zal je bevel niet meer ongedaan worden gemaakt,
8 Jij hebt de macht te verheffen en te vernederen.
9 Je uitspraak is zeker, tegen je bevel kan niet worden gerebelleerd,
10 Geen van de goden zal de lijn die jij trekt, overschrijden.
11 Heiligdommen voor alle goden moeten onderhouden en van alles worden voorzien,
12 opdat jij je vestigt waar hun heiligdommen zijn.
13 Jij bent Mardoek, onze wreker,
14 Wij hebben jou het koningschap gegeven over het totaal van het gehele universum.
15 Neem plaats in de vergadering, laat je woord verheven zijn,
16 Laat je wapens het doel niet missen, maar mogen zij je vijanden doden.
17 Be-l, spaar hem die op jou vertrouwt,
18 maar vernietig de god die zijn zinnen op het kwaad heeft gezet."
19 Zij plaatsten een sterrenbeeld in het midden
20 En richtten zich tot Mardoek, hun zoon,
21 "Jouw bestemming, Be-l, is superieur aan die van alle goden,
22 Beveel en bewerkstellig vernietiging en herschepping.
23 Laat het sterrenbeeld verdwijnen bij je uitspraak,
24 Met een tweede bevel laat je het sterrenbeeld weer verschijnen."
25 Hij gaf het bevel en het sterrenbeeld verdween,
26 Met een tweede bevel kwam het sterrenbeeld weer tevoorschijn.
27 Toen de goden, zijn vaders, (het effect van) zijn uitspraak zagen,
28 Verheugden zij zich en brachten gelukwensen: "Mardoek is koning!"
29 Zij gaven hem een strijdknots, een troon en een staf,
30 Zij gaven hem een onweerstaanbaar wapen dat de vijand overweldigt:
31 (Zij zeiden:) "Ga, snij Tia-mat de keel door,
32 En laat de winden haar bloed dragen om het nieuws te verkondigen."
33 De goden, zijn vaderen, bepaalden het lot van Be-l,
34 En zetten hem op weg, het pad van voorspoed en succes.
35 Hij vormde een boog en maakte die tot zijn wapen,
36 Hij plaatste een pijl, spande de pees op de boog.
37 Hij nam zijn knots op en hield die in zijn rechterhand,
38 Zijn boog en pijlkoker hing hij aan zijn zijde.
39 Hij plaatste de bliksem voor zijn aangezicht,
40 En vulde zijn lichaam met tongen van vuur.
41 Hij maakte een net om de ingewanden van Tia-mat te verstrikken,
42 En gaf de vier winden hun plaats opdat geen deel van haar zou ontsnappen.
43 De zuidenwind, de noordenwind, de oostenwind, de westenwind,
44 Hij plaatste de winden naast het net, dat hij van zijn vader Anu had gekregen.
45 Hij vormde de Boze Wind, de Stofstorm, de Stormwind,
46 de Viervoudige Wind, de Zevenvoudige Wind, de Chaosverspreidende Wind, de ... ... Wind.
47 Hij zond de zeven winden uit die hij had gevormd,
48 En zij stelden zich achter hem op om Tia-mat's ingewanden te teisteren.
49 Be-l nam de Stormvloed op, zijn grote wapen,
50 Hij reed op de angstaanjagende wagen van de onweerstaanbare storm.
51 Vier rossen maakte hij eraan vast en hij spande ze in,
52 De Vernietiger, De Genadeloze, De Vertrapper, De Gezwinde.
53 Hun lippen waren gespleten, hun tanden giftig,
54 Ze kenden geen vermoeidheid, geoefend als ze waren om voorwaarts te stormen.
55 Aan zijn rechterhand plaatste hij woedende strijd en twist,
56 Aan zijn linkerhand een slag die een verenigde strijdmacht overweldigt.
57 Hij was gekleed in een tuniek, een angstaanjagende maliënkolder,
58 En op zijn hoofd droeg hij een stralenkrans van verschrikking.
59 Be-l kwam naar voren en ging op weg,
60 Hij richtte zijn gelaat naar de razende Tia-mat.
61 Tussen zijn lippen hield hij een spreuk,
62 Hij nam een plant tegen gif in zijn hand,
63 Daarop krioelden zij om hem heen, de goden krioelden om hem heen,
64 De goden, zijn vaders, krioelden om hem heen, de goden krioelden om hem heen.
65 Be-l naderde en bezag de muil van Tia-mat,
66 Hij merkte de listen van Kingu, haar echtgenoot, op.
67 Terwijl hij keek, verloor hij zijn moed,
68 Zijn vastberadenheid week en hij wankelde.
69 Zijn goddelijke helpers, die aan zijn zijde marcheerden,
70 Zagen de krijger, de grootste, en hun zicht werd zwak.
71 Tia-mat sprak haar spreuk uit zonder haar nek te draaien,
72 Tussen haar lippen hield zij onwaarheid en leugens,
73 "...
74 In hun ...hebben zij zich door jou verzameld."
75 Be-l [hief] de Stormvloed op, zijn grote wapen,
76 En wierp het met deze woorden naar de razende Tia-mat,
77 "Waarom ben je agressief en arrogant,
78 en streven jullie ernaar strijd uit te lokken?
79 De jongere generatie heeft geschreeuwd en hun ouders geschokt,
80 Maar jij, hun moeder, minacht het medelijden.
81 Kingu heb jij tot jouw echtgenoot benoemd,
82 en jij hebt hem ten onrechte in de rang van de heerser benoemd.
83 Tegen Anšar, koning van de goden, heb jij onrust gestookt,
84 En tegen de goden, mijn vaderen, is jouw onrust gericht.
85 Stel jullie troepen op, omgord jullie wapens,
86 Jij en ik zullen ons opstellen en ten strijde trekken."
87 Toen Tia-mat dit hoorde
88 Werd zij krankzinnig en verloor haar verstand.
89 Tia-mat weende luid en hevig,
90 Al haar onderste ledematen beefden onder haar.
91 Ze reciteerde een bezwering, bleef haar spreuk reciteren,
92 Terwijl de (strijd)goden hun oorlogswapens scherpten.
93 Tia-mat en Mardoek, de wijze der goden, kwamen samen,
94 Samen strijdend, op weg naar de slag.
95 Be-l spreidde zijn net uit en verstrikte haar;
96 Hij liet de Boze Wind, de achterhoede, in haar gezicht los.
97 Tia-mat opende haar mond om hem te verzwelgen,
98 Ze liet de Boze Wind binnen zodat ze haar lippen niet kon sluiten.
99 De felle winden drukten op haar buik,
100 Haar binnenste werd opgezwollen en zij opende haar mond wijd.
101 Hij liet een pijl vliegen en doorboorde haar buik,
102 Hij scheurde haar ingewanden en sneed haar open,
103 Hij bond haar vast en doofde haar leven,
104 Hij wierp haar lijk neer en ging erop staan.
105 Nadat hij Tia-mat, de leider, gedood had,
106 Gingen haar troepen uiteen, haar schare werd verstrooid.
107 Haar goddelijke helpers, die naast haar gingen staan,
108 Bevend en bang trokken zij zich terug.
109 ... om hun leven te redden,
110 Maar zij waren geheel omsingeld en konden niet ontsnappen.
111 Hij bond hen vast en brak hun wapens,
112 En zij lagen verstrikt in een strop,
113 Zich schuilhoudend in hoeken, vervuld van verdriet,
114 Hun straf ondergaand, opgesloten in een gevangenis.
115 De elf schepselen die beladen waren met verschrikking,
116 De menigte van duivels die als stalknechten aan haar rechterhand gingen,
117 Hij deed hen touwen om en bond hun armen,
118 Samen met hun oorlogstuig vertrapte hij hen onder zich.
119 Nu Kingu, die onder hen aan de macht gekomen was,
120 Hij bond hem en rekende af met de Dode Goden.
121 Hij nam van hem het Tablet der Lotsbestemmingen, dat niet van hem was,
122 Verzegelde het met een zegel en bevestigde het op zijn eigen borst.
123 Nadat de krijger Mardoek zijn vijanden had gebonden en gedood,
124 Had ... de arrogante vijand ... ,
125 Had Ansjar de overwinning behaald op al zijn vijanden,
126 Had hij de wens van Nudimmud vervuld,
127 Hij versterkte zijn greep op de gebonden goden,
128 En keerde terug naar Tia-mat, die hij gebonden had.
129 Be-l plaatste zijn voeten op de lagere delen van Tia-mat
130 En met zijn genadeloze knots sloeg hij haar schedel in.
131 Hij sneed haar slagaders door
132 En liet de noordenwind (haar bloed) omhoog dragen om het nieuws te verkondigen.
133 Zijn vaders zagen het en waren blij en verheugd;
134 Zij brachten hem giften en geschenken.
135 Be-l rustte uit, het lijk overziend,
136 Om de hoop door een list te verdelen.
137 Hij verdeelde haar in tweeën als een gedroogde vis:
138 De ene helft zette hij op en spande hij uit als de hemel.
139 Hij spande de huid en stelde een wacht aan
140 Met de opdracht haar wateren niet te laten ontsnappen.
141 Hij stak de hemel over, overzag de hemelse delen,
142 En stelde ze af op de Apsû, de verblijfplaats van Nudimmud.
143 Be-l mat de vorm van de Apsû af
144 En richtte Ešarra op, een replica van Ešgalla.
145 In Ešgalla, het Ešarra dat hij had gebouwd, en in de hemelen,
146 Vestigde hij in hun heiligdommen Anu, Enlil en Ea.

Tablet V

1 Hij maakte hemelse standplaatsen voor de grote goden,
2 En richtte sterrenbeelden op, de patronen van de sterren.
3 Hij stelde het jaar vast, markeerde scheidslijnen,
4 En stelde voor de twaalf maanden elk drie sterren op.
5 Nadat hij het jaar had ingedeeld,
6 Stelde hij het hemelstation van Ne-beru in om de tussentijden van de sterren vast te stellen.
7 Opdat niemand zou overtreden of laks zijn
8 Hij stelde er de hemelplaatsen van Enlil en Ea mee vast.
9 Poorten opende hij aan beide zijden,
10 En hij zette links en rechts sterke grendels.
11 Hij plaatste de hoogten (van de hemel) in haar (Tia-mat's) buik,
12 Hij schiep Nannar en vertrouwde hem de nacht toe.
13 Hij stelde hem aan als het sieraad van de nacht om de dagen vast te stellen,
14 En maand na maand zonder ophouden verhief hij hem met een kroon,
15 (Zeggende:) "Schijn over het land aan het begin van de maand,
16 schitterend met horens om zes dagen vast te stellen.
17 Op de zevende dag zal de kroon half zo groot zijn,
18 Op de vijftiende dag, halverwege elke maand, in oppositie staan.
19 Wanneer Sjamasj [jou] aan de horizon [ziet],
20 verminder dan in de juiste stadia en schijn naar achteren.
21 Nader op de 29ste dag het pad van Sjamasj,
22 [Op] de 30ste dag, sta in verbinding en wedijver met Sjamasj.
23 Ik heb ... het teken, volg zijn spoor,
24 nader ... oordeel.
25 ... Sjamasj, bedwing [moord] en geweld,
26 ... mij.
* * * * * *
35 Aan het einde ...
36 Laat er [zijn] de 29e dag ... "
37 Nadat [hij had ... ] de decreten ....
38 De organisatie van front en ...
39 Hij maakte de dag ...
40 Laat het jaar gelijk zijn ...
41 Bij het nieuwe jaar ...
42 Het jaar ...
43 Laat er regelmatig ...
44 De uitstekende grendel ...
45 Nadat hij ...
46 De wachten van dag en nacht ...
47 Het schuim dat Tia-mat ...
48 Mardoek vormde ...
49 Hij verzamelde het en maakte er wolken van.
50 Het razen van de winden, hevige stortbuien,
51 Het opdwarrelen van mist - de opeenhoping van haar speeksel -
52 Stelde hij in dienst van zichzelf en nam ze in zijn hand.
53 Hij plaatste haar hoofd in positie en goot uit ...
54 Hij opende de afgrond en die werd verzadigd met water.
55 Uit haar twee ogen liet hij de Eufraat en de Tigris stromen,
56 Hij blokkeerde haar neusgaten, maar liet ...
57 Hij hoopte de verre [bergen] op haar borsten,
58 Hij boorde putten om de bronnen te kanaliseren.
59 Hij draaide haar staart en weefde die in de Durmah(u),
60 ... de Apsû onder zijn voeten.
61 [Hij zette] haar kruis op - het klemde de hemelen vast -
62 [(Zo) de helft van haar] strekte hij uit en maakte het stevig als de aarde.
63 [Nadat] hij zijn werk binnenin Tia-mat voltooid had,
64 [Spreidde hij] zijn net uit en liet het helemaal uit.
65 Hij overzag de hemelen en de aarde ...
66 ... hun banden ...
67 Nadat hij zijn voorschriften had geformuleerd en [zijn] verordeningen had opgesteld,
68 Bevestigde hij geleidestokken en legde ze in Ea's handen.
69 [Het Tablet] van Bestemmingen dat Kingu had genomen en gedragen,
70 Hij nam het als een trofee (?) en schonk het aan Anu.
71 [De] ... van de strijd, die hij had vastgebonden of op zijn hoofd had gezet,
72 bracht hij voor zijn vaderen.
73 [Nu] de elf wezens die Tia-mat had gebaard en ...,
74 Hij brak hun wapens en bond hen (de wezens) aan zijn voeten.
75 Hij maakte beelden van hen en plaatste ze bij de [poort] van de Apsû,
76 Als een teken dat nooit vergeten zou worden.
77 [De goden] zagen het en waren opgetogen,
78 (Dat wil zeggen,) Lahmu, Lahamu en al zijn vaderen.
79 Ansjar [omhelsde] hem en maakte in het buitenland zijn titel bekend, "Zegevierende Koning,"
80 Anu, Enlil en Ea gaven hem geschenken.
81 Moeder Damkina, die hem baarde, begroette hem,
82 Met een schoon feestgewaad liet zij zijn gezicht stralen.
83 Aan Usmû, die haar geschenk hield om het nieuws te geven,
84 [vertrouwde hij] het vizieraat van de Apsû en de zorg voor de heilige plaatsen toe.
85 De Igigi verzamelden zich en allen bewezen hem eer,
86 Ieder van de Anunnaki kuste zijn voeten.
87 Ze [verzamelden] zich allemaal om hun onderdanigheid te tonen,
88 ... zij stonden, zij bogen: "Aanschouw de koning!"
89 Zijn vaders ... en genoten van zijn schoonheid,
90 Be-l luisterde naar hun woorden, omgord met het stof van de strijd.
91 ...
92 En zalfde zijn lichaam met cederhouten reukwerk.
93 Hij bekleedde zich met [zijn] heergewaad,
94 Met een schrikkroon als koninklijke stralenkrans.
95 Hij nam zijn knots op en hield die in zijn rechterhand,
96 ... greep hij in zijn linkerhand.
97 ...
98 ... zette hij zijn voeten.
99 Hij zette op ...
100 De scepter van voorspoed en succes [hing hij] aan zijn zijde.
101 Nadat [hij had] ... de stralenkrans
102 Versierde(?) hij zijn mantel, de Apsû, met een angstaanjagende ...
103 Was gevestigd als ...
104 In [zijn] troonzaal ...
105 In zijn cella ...
106 Elk van de goden ...
107 Lahmu en Lahamu ...
108 Openden hun monden en [spraken] de Igigi-goden toe,
109 "Vroeger was Mardoek onze geliefde zoon,
110 Nu is hij jullie koning, luister naar zijn bevel!"
111 Vervolgens spraken zij allen tezamen,
112 "Zijn naam is Lugaldimmerankia, vertrouw op hem!"
113 Toen zij Mardoek het koningschap gegeven hadden,
114 Richtten zij een zegening tot hem voor voorspoed en succes,
115 "Voortaan ben jij de bewaker van ons heiligdom,
116 Wat je ook beveelt, wij zullen het doen!"
117 Mardoek opende zijn mond om te spreken
118 En richtte zich tot de goden zijner vaderen,
119 "Boven de Apsû, de verblijfplaats van smaragd (?),
120 tegenover Ešarra, dat ik voor jullie gebouwd heb,
121 Onder de hemelse delen, waarvan ik de vloer stevig heb gemaakt,
122 Zal ik een huis bouwen als mijn luxueuze verblijfplaats.
123 Daarbinnen zal ik een heiligdom vestigen,
124 Ik zal mijn kamer stichten en mijn koningschap vestigen.
125 Wanneer jij uit de Apsû komt om een beslissing te nemen
126 dit zal jouw rustplaats zijn voor de vergadering.
127 Wanneer jij uit de hemel neerdaalt om een beslissing te nemen
128 Zal dit je rustplaats zijn voor de vergadering.
129 Ik zal het 'Babylon' noemen, 'De Huizen van de Grote Goden',
130 Daarbinnen zullen wij een feest houden: dat zal het avondfeest zijn.
131 [De goden], zijn vaderen, [hoorden] deze toespraak van hem,
132 . [Zij zeiden]
133 "Met betrekking tot alles wat uw handen hebben gemaakt,
134 Wie heeft uw ...?
135 Met betrekking tot de aarde die uw handen gemaakt hebben,
136 Wie heeft uw ...?
137 In Babylon, zoals u het genoemd hebt,
138 Zet onze [rustplaats] voor altijd.
139 ... laat hen onze regelmatige offers brengen
140 ...
141 Wie ... onze taken die wij ...
142 Daarin ...zijn zwoegen ...
143 ...
144 Zij verheugden zich ...
145 De goden ...
146 Hij die weet ... hen
147 Hij opende [zijn mond die] hen licht toonde,
148 ... zijn spraak ...
149 Hij maakte wijd ... hen ...
150 En ...
151 De goden bogen zich voorover en spraken tot hem,
152 Zij richtten zich tot Lugaldimmerankia, hun heer,
153 "Vroeger, heer, [was u onze geliefde] zoon,
154 Nu bent u onze koning ...
155 Hij die ... ons behoedde
156 ... het aura van knots en scepter.
157 Laat hem plannen bedenken ...
158 ... wij ..."

Tablet VI

1 Toen Mardoek de toespraak van de goden hoorde
2 Vatte hij een verlangen op om verstandige daden te volbrengen.
3 Hij opende zijn mond en richtte zich tot Ea,
4 Hij raadde hem wat hij in zijn hart had overwogen,
5 "Ik zal bloed samenbrengen tot beenderen,
6 Ik zal Lullû doen ontstaan, wiens naam 'mens' zal zijn.
7 Ik zal Lullû-mens scheppen
8 Op wie het zwoegen van de goden zal worden gelegd opdat zij rusten.
9 Ik zal de organisatie van de goden vakkundig veranderen:
10 Hoewel ze als één worden geëerd, zullen ze in tweeën worden verdeeld."
11 Ea antwoordde, terwijl hij een woord tot hem richtte,
12 Zijn opmerkingen uitend over het rusten der goden,
13 "Laat één broeder onder hen worden opgegeven.
14 Laat hem vergaan opdat er mensen gevormd worden.
15 Laat de grote goden bijeenkomen
16 En laat de schuldige opgegeven worden opdat zij bevestigd worden."
17 Mardoek verzamelde de grote goden,
18 Gebruik makend van genadige aanwijzingen terwijl hij zijn bevel gaf,
19 Terwijl hij sprak, luisterden de goden naar hem:
20 De koning richtte een woord tot de Anunnaki,
21 "Uw vroegere eed was waarachtig,
22 Zeg mij nu de plechtige waarheid:
23 Wie is het die de oorlog heeft uitgelokt?
24 Wie heeft Tia-mat in opstand gebracht en de strijd in gang gezet?
25 Laat hem die tot oorlog aanzette, worden overgeleverd
26 Opdat ik hem zijn straf zal opleggen; maar jullie zullen zitten en rusten.
27 De Igigi, de grote goden, antwoordden hem,
28 Dat is, Lugaldimmerankia, de raadgever van de goden, de heer,
29 "Kingu is degene die aanzette tot oorlog,
30 Die Tia-mat in opstand heeft gebracht en de strijd in gang heeft gezet."
31 Zij bonden hem vast en hielden hem voor Ea,
32 Zij brachten hem de straf toe en sneden zijn bloedvaten door.
33 Uit zijn bloed schiep hij (Ea) de mensheid,
34 Aan wie hij de dienst der goden oplegde, en de goden in vrijheid stelde.
35 Nadat de wijze Ea de mensheid had geschapen
36 En hun de dienst der goden had opgelegd,
37 Die taak gaat elk begrip te boven,
38 Want Nudimmud volvoerde de schepping met de vaardigheid van Mardoek.
39 Koning Mardoek verdeelde de goden,
40 Alle Anunnaki in hogere en lagere groepen.
41 Hij stelde er 300 aan de hemel aan om de decreten van Anu te bewaken
42 En stelde hen aan als wachters.
43 Vervolgens regelde hij de organisatie van de onderwereld.
44 In hemel en onderwereld stelde hij 600 goden aan.
45 Nadat hij alle decreten had geregeld,
46 En de inkomsten onder de Anunnaki van hemel en onderwereld had verdeeld,
47 Openden de Anunnaki hun monden
48 En richtten zich tot hun heer Mardoek,
49 "Nu, heer, nu u onze vrijheid hebt gevestigd
50 Welke gunst kunnen wij u bewijzen?
51 Laat ons een groot heiligdom maken:
52 Uw kamer zal onze rustplaats zijn, waarin wij kunnen rusten.
53 Laten wij een heiligdom oprichten met een voetstuk
54 Waarin wij kunnen rusten wanneer wij klaar zijn."
55 Toen Mardoek dit hoorde,
56 Straalde hij zo helder als het daglicht,
57 "Bouw Babylon, dat is de taak die jullie zochten.
58 Maak er stenen voor en richt het heiligdom op!"
59 De Anunnaki hanteerden het pikhouweel.
60 Een jaar lang maakten zij de benodigde stenen.
61 Toen het tweede jaar aanbrak
62 Verhieven zij de top van Esagil, een replica van de Apsû.
63 Ze bouwden de hoge tempeltoren van de Apsû
64 En voor Anu, Enlil en Ea richtten zij zijn . . op als woning.
65 Hij zat in pracht en praal voor hen,
66 Terwijl hij zijn horens bewoog, die op gelijke hoogte stonden met de voet van Ešarra.
67 Nadat zij het werk aan Esagil hadden voltooid
68 Bouwden alle Anunnaki hun eigen heiligdommen.
69 {300 Igigi van de hemel en 600 van de Apsû, allemaal, waren bijeengekomen.}
70 Be-l zette de goden, zijn vaders, aan het banket
71 In het hoge heiligdom dat zij voor zijn woning hadden gebouwd,
72 (Zeggende:) "Dit is Babylon, uw vaste verblijfplaats,
73 Vermaak je hier! Ga zitten in vreugde!
74 De grote goden gingen zitten,
75 Er werden bierkannen klaargezet en zij zaten aan het feestmaal.
76 Nadat zij zich binnen hadden vermaakt
77 Hielden zij een dienst in de ontzagwekkende Esagil.
78 De voorschriften en alle regels werden bevestigd:
79 Alle goden verdeelden de standplaatsen van hemel en onderwereld.
80 Het college van de Vijftig grote goden nam plaats,
81 De Zeven goden van de lotsbeschikking werden aangewezen om te beslissen.
82 Be-l ontving zijn wapen, de boog, en legde die voor hen neer:
83 Zijn goddelijke vaders zagen het net dat hij had gemaakt.
84 Zijn vaderen zagen hoe kunstig de bouw van de boog was.
85 Terwijl zij loofden wat hij gemaakt had,
86 Hief Anu hem op in de goddelijke vergadering,
87 Hij kuste de boog en zei: "Het is mijn dochter!"
88 Zo noemde hij de namen van de boog:
89 "Lange stok" was de eerste, de tweede was: "Moge hij doel treffen."
90 Met de derde naam, "Boogster", liet hij hem schitteren aan de hemel,
91 Hij bevestigde zijn hemelse positie samen met zijn goddelijke broeders.
92 Nadat Anu het lot van de boog had bepaald,
93 zette hij een koninklijke troon neer, een verheven troon, zelfs voor een god,
94 Anu zette hem daar neer in de vergadering van de goden.
95 De grote goden kwamen bijeen,
96 Zij verheerlijkten het lot van Mardoek en betoonden eerbied.
97 Zij riepen een vloek over zichzelf af
98 En legden een eed af met water en olie en legden hun handen op hun keel.
99 Zij verleenden hem het recht het koningschap over de goden uit te oefenen,
100 Zij bevestigden hem als heer over de goden van hemel en onderwereld.
101 Ansjar gaf hem zijn verheven naam, Asalluhi
102 "Laat ons bij het noemen van zijn naam onderdanigheid tonen!
103 Wanneer hij spreekt, laten de goden dan naar hem luisteren,
104 Laat zijn bevel oppermachtig zijn in hogere en lagere regionen.
105 Moge de zoon, onze wreker, verheven zijn,
106 Laat zijn heerschappij oppermachtig zijn en hijzelf zonder rivaal.
107 Laat hij de zwartkoppen, zijn schepselen, hoeden,
108 Laat hen over zijn wezen vertellen tot in toekomende tijden zonder te vergeten.
109 Laat hij overvloedige spijsoffers voor zijn vaderen brengen,
110 Laat hij voor hun onderhoud zorgen en hun heiligdommen onderhouden,
111 Laat hij wierook branden om hun heiligdommen te verblijden.
112 Laat hij op aarde doen wat hij in de hemel heeft gedaan:
113 Laat hij de zwartkoppen aanstellen om hem te aanbidden.
114 De onderworpen mensen moeten er acht op slaan en hun goden aanroepen,
115 Omdat hij beveelt moeten zij hun godinnen in acht nemen,
116 Laat er voedsel gebracht worden [voor] (?) hun goden en godinnen,
117 Mogen zij (?) niet vergeten worden, mogen zij hun goden gedenken,
118 Mogen zij ... hun ..., mogen zij ... hun heiligdommen.
119 Al aanbidden de zwartkoppen de een zijn god, de ander een andere,
120 Hij is de god van ieder van ons!
121 Kom, laten we de vijftig namen noemen
122 Van hem wiens wezen schitterend is, wiens daden insgelijks.
123 (1) MARDOEK
Zoals hij vanaf zijn geboorte door zijn vader Anu werd genoemd,
124 Die weidegrond en water geeft, de stallen doet bloeien.
125 Die de pocher met zijn wapen bond, de stormvloed,
126 En de goden, zijn vaders, uit de nood redde.
127 Hij is de zoon, de zonnegod van de goden, hij is verblindend,
128 Laat hen altijd in zijn heldere licht wandelen.
129 Op de volkeren die hij schiep, de levende wezens,
130 Legde hij de dienst van de goden op en zij namen rust.
131 Schepping en vernietiging, vergiffenis en het opleggen van de straf
132 Gebeuren op zijn bevel, laat hen dus hun ogen op hem vestigen.
133 (2) Maroeka: hij is de god die hen schiep
134 Die de Anunnaki tot rust bracht, de Igigi tot verpozing.
135 (3) Marutukku: hij is de steun van het land, de stad en haar volkeren,
136 Laat de volkeren voortaan altijd op hem opmerkzaam zijn.
137 (4) Meršakušu: woest maar weloverwogen, boos maar toegeeflijk,
138 Zijn geest is wijd, zijn hart is allesomvattend.
139 (5) Lugaldimmerankia is de naam waaronder wij hem allen noemden,
140 Wiens bevel wij verheven hebben boven dat van de goden zijner vaderen.
141 Hij is de heer van alle goden van hemel en onderwereld,
142 De koning bij wiens bevelen de goden in de hogere en lagere regionen sidderen.
143 (6) Narilugaldimmerankia is de naam die wij hem gaven, de mentor van iedere god,
144 Die onze woningen in hemel en onderwereld vestigde in tijden van onrust,
145 Die de hemelse posten verdeelde tussen Igigi en Anunnaki,
146 Laat de goden sidderen bij zijn naam en beven op hun zetels.
147 (7) Asalluhi is de naam waarmee zijn vader Anu hem noemde,
148 Hij is het licht der goden, een machtige held,
149 Die, zoals zijn naam zegt, een beschermende engel is voor god en land,
150 Die door een verschrikkelijk gevecht onze woonplaats redde in tijden van moeilijkheden.
151 (8) Asalluhi-Namtilla noemden zij hem ten tweede, de levengevende god,
152 Die, in overeenstemming met de vorm (van) zijn (naam), alle verwoeste goden herstelde,
153 De heer die de dode goden tot leven wekte door zijn zuivere bezwering,
154 Laat ons hem prijzen als de vernietiger van de misdadige vijanden.
155 (9) Asalluhi-Namru, zoals zijn naam ten derde wordt genoemd,
156 De zuivere god, die ons karakter reinigt."
157 Ansjar, Lahmu en Lahamu noemden hem (elk) bij drie van zijn namen,
158 Toen richtten zij zich tot de goden, hun zonen,
159 "Wij hebben hem elk bij drie van zijn namen genoemd,

160 noemt u nu zijn namen, zoals wij."
161 De goden verheugden zich toen zij hun woorden hoorden,
162 In Upsjuukkinaki hielden zij een conferentie,
163 "Van de krijgerszoon, onze wreker,
164 Van de voorzienige, laten wij de naam verheerlijken."
165 Zij gingen in hun vergadering zitten en riepen de lotsbestemmingen op,
166 En met alle gepaste riten riepen zij zijn naam aan:

Tablet VII

1 (10) Asarre, de schenker van akkerland, die ploegland heeft gemaakt,
2 De schepper van gerst en vlas, die de flora deed groeien.
3 (11) Asaralim, die vereerd wordt in de raadkamer, wiens raad uitblinkt,
4 De goden slaan er acht op en vrezen hem.
5 (12) Asaralimnunna, de edele, het licht van de vader, zijn verwekker,
6 Die de besluiten van Anu, Enlil en Ea leidt, dat is Ninsjiku.
7 Hij is hun voorziener, die hun inkomsten toekent,
8 Wiens lendenen overvloed verveelvoudigen voor het land.
9 (13) Tutu is hij, die hun vernieuwing volbrengt,
10 Laat hij hun heiligdommen zuiveren opdat zij tot rust komen.
11 Laat hem een bezwering maken opdat de goden rusten,
12 Laten zij zich in razernij verheffen, maar zich terugtrekken.
13 Voorwaar, hij is verheven in de vergadering van de goden, zijn [vaders],
14 Niemand onder de goden kan hem [evenaren].
15 (14) Tutu-Ziukkinna, het leven van [zijn] schare,
16 Die de zuivere hemelen voor de goden oprichtte,
17 Die hun loop leidde, die hun plaatsen aanwees,
16 Moge hij niet vergeten worden onder de stervelingen, maar [laten zij] zijn daden gedenken.
19 (15) Tutu-Ziku noemden zij hem als derde, de brenger van reiniging,
20 De god van de aangename bries, de heer van het succes en de gehoorzaamheid,
21 Die overvloed en rijkdom voortbrengt, die welvaart vestigt,
22 Die al het schaarse dat wij hebben in overvloed verandert,
23 Wiens aangename bries wij hebben ingeademd in tijden van vreselijke benauwdheid,
24 Laat de mensen bevelen dat zijn lof voortdurend wordt uitgesproken, laat ze hem aanbidden.
25 Als (16) Tutu-Agaku, ten vierde, laat de mensen hem verheerlijken,
26 Heer van de zuivere bezwering, die de doden weer tot leven wekte,
27 Die genade toonde aan de gebonden goden,
28 Die het opgelegde juk op de goden, zijn vijanden, wierp,
29 En om hen te sparen de mensheid schiep.
30 De barmhartige, in wiens macht het is het leven te herstellen,
31 Laat zijn woorden zeker zijn en niet besterven
32 In de monden van de zwartkoppen, zijn schepselen.
33 Zoals (17) Tutu-Tuku, ten vijfde, laat hun mond uitdrukking geven aan zijn zuivere spreuk,
34 Die alle goddelozen uitroeide door zijn zuivere bezwering.
35 (18) Šazu, die het hart van de goden kende, die de nieren proefde,
36 Die geen boosdoener aan zich liet ontsnappen,
37 die de vergadering der goden oprichtte, die hun harten verblijdde,
38 Die de ongehoorzamen onderwierp, hij is de omvattende bescherming der goden.
39 Hij liet de waarheid bloeien, hij roeit de verderfelijke taal uit,
40 Hij scheidde leugen van waarheid.
41 Als (19) Šazu-Zisi, ten tweede, laat ze hem voortdurend prijzen, de bedwinger van de geweldplegers,
42 Die de schrik verdreef van de lichamen der goden, zijn vaderen.
43 (20) Šazu-Suhrim, ten derde, die elke vijand uitroeide met zijn wapens,
44 Die hun plannen in de war bracht en ze in wind veranderde.
45 Hij maakte een einde aan alle onrechtplegers die tegen hem opkwamen,
46 Laat de goden dan eeuwig juichen in de samenkomst.
47 (21) Šazu-Suhgurim, ten vierde, die de goden, zijn vaderen, succes bracht,
48 Die de vijanden uitroeide en hun nageslacht vernietigde,
49 Die hun werken verstrooide en er geen deel van overliet,
50 Laat zijn naam gesproken en verkondigd worden in het land.
51 Als (22) Šazu-Zahrim, ten vijfde, laten toekomstige generaties over hem spreken,
52 De vernietiger van elke opstandeling, van alle ongehoorzamen,
53 Die alle weggevluchte goden in de heiligdommen bracht,
54 Laat deze naam van hem worden gevestigd.
55 Zoals (23) Šazu-Zahgurim, ten zesde, laten zij hem allen en overal aanbidden,
56 Die zelf alle vijanden in de strijd heeft vernietigd.
57 (24) Enbilulu is hij, de heer die hen overvloedig van alles voorziet,
58 Hun grote uitverkorene, die graanoffers schenkt,
59 Die weidegrond en bevloeiing in goede staat houdt en die voor het land heeft ingesteld,
60 Die waterlopen opende en overvloedig water verdeelde.
61 (25) Enbilulu-Epadun, heer van het gemeenschappelijke land en ..., laten zij [hem] als tweede [noemen],
62 Kanaalopzichter van de hemel en de onderwereld, die de voren zet,
Die schoon bouwland aanlegt in het open veld,
63 Die de loop van irrigatiesloot en kanaal leidt, en de voren uitzet.
64 Als (26) Enbilulu-Gugal, kanaalopzichter van de waterlopen van de goden, laten zij hem als derde prijzen,
65 Heer van overvloed, van overdaad en grote voorraden (van graan),
66 Die overvloed schenkt, die de woonplaatsen der mensen verrijkt,
67 Die koren geeft en graan voortbrengt.
68 (27) Enbilulu-Hegal, die overvloed verzamelt voor de volkeren ...
69 Die rijkdommen doet neerdalen op de aarde wereldwijd, en overvloedige plantengroei voortbrengt.
70 (28) Sirsir, die een berg op de top van Tia-mat stapelde,
71 Die het lijk van Tia-mat plunderde met zijn wapens,
72 De bewaker van het land, hun betrouwbare herder,
73 Wiens haar een wassende oogst is, wiens lendenen ploegvoren zijn,
74 Die in zijn woede de wijde Zee bleef oversteken,
75 En die de plaats van haar strijd oversteekt alsof het een brug was.
76 (29) Sirsir-Malah (zij noemden hem als tweede).
77 Tia-mat was zijn boot, hij was haar zeeman.
78 (30) Gil, die stapels gerst ophoopt, enorme hopen,
79 De schepper van graan en kudden, die zaad geeft voor het land.
80 (31) Gilima, die het verbond der goden sterkte gaf, die vastheid schiep,
81 Een strik die hen overweldigde, die niettemin gunsten verleende.
82 (32) Agilima, de verhevene, die de kroon afhakt, die de sneeuw onder zijn hoede neemt,
83 Die de aarde op het water schiep en de hoogte van de hemel vast maakte.
84 (33) Zulum, die de goden weiden toewijst en verdeelt wat hij heeft geschapen,
85 Die inkomsten en spijsoffers schenkt, die heiligdommen beheert.
86 (34) Mummu, schepper van hemel en onderwereld, die vluchtelingen beschermt,
87 De god die hemel en onderwereld zuivert, ten tweede Zulummu,
88 Die wat kracht aangaat geen ander onder de goden kan evenaren.
89 (35) Gišnumunab, schepper van alle volkeren, die de wereldgebieden maakte,
90 Die de goden van Tia-mat vernietigde en uit een deel van hen volkeren maakte.
91 (36) Lugalabdubur, de koning die de werken van Tia-mat verstrooide, die haar wapens wegrukte,
92 Wiens fundament veilig is op de "Voor en Achter".
93 (37) Pagalguenna, vooraanstaand onder de heren, wiens kracht verheven is,
94 Die de grootste is onder de goden, zijn broeders, de edelste van hen allen.
95 (38) Lugaldurmah, koning van het verbond der goden, heer van Durmahu,
96 Die de grootste is in de koninklijke verblijfplaats, oneindig verhevener dan de andere goden.
97 (39) Aranunna, raadgever van Ea, schepper van de goden, zijn vaders,
98 Die geen god kan evenaren in zijn heerlijke gang.
99 (40) Dumuduku, die voor zichzelf zijn zuivere woonplaats in Duku vernieuwt,
100 Dumuduku, zonder wie Lugalduku geen beslissing neemt.
101 (41) Lugalšuanna, de koning wiens kracht verheven is onder de goden,
102 De heer, de kracht van Anu, hij die oppermachtig is, uitverkorene van Anšar.
103 (42) Irugga, die hen allen in de Zee plunderde,
104 Die alle wijsheid omvat, alomvattend is van begrip.
105 (43) Irkingu, die Kingu plunderde in ... slag,
106 Die alle verordeningen leidt en de heerschappij vestigt.
107 (44) Kinma, de leider van alle goden, die raad geeft,
108 Bij wiens naam de goden zich eerbiedig neerbuigen als voor een orkaan.
109 (45) Dingir-Esiskur - laat hem zijn verheven zetel innemen in het Huis van Weldadigheid,
110 Laat de goden hun geschenken voor hem brengen
111 Tot hij hun offers ontvangt.
112 Niemand anders dan hij volbrengt verstandige werken
113 De vier (streken) van de zwartkoppen zijn zijn schepping,
114 Buiten hem kent geen god de maat van hun dagen.
115 (46) Girru, die wapens hard maakt (?),
116 Die verstandige dingen deed in de strijd met Tia-mat,
117 Alomvattend in wijsheid, bekwaam in begrip,
118 Een diep verstand, dat alle goden samen niet bevatten.
119 Laat (47) Addu zijn naam zijn, laat hem de hele spanwijdte van de hemel bestrijken,
120 Laat hem met zijn aangename stem op aarde donderen,
121 Moge het gerommel de wolken vullen
En voedsel geven aan de volkeren beneden.
122 (48) Aša-ru, die, zoals zijn naam zegt, de goddelijke schikgodinnen bijeenbracht
123 Hij is werkelijk de wachter over absoluut alle volkeren.
124 Als (49) Ne-beru, laat hem de kruising van hemel en onderwereld bewaken,
125 Dat zij niet boven of onder oversteken, maar op hem wachten.
126 Ne-beru is zijn ster, die hij aan de hemel liet schijnen,
127 Laat hem op de hemelse trap gaan staan, zodat zij naar hem kunnen kijken.
128 Ja, hij die voortdurend de Zee doorkruist zonder te rusten,
129 Laat zijn naam Ne-beru zijn, die haar midden grijpt,
130 Laat hem de paden der sterren des hemels bepalen,
131 Laat hem alle goden als schapen hoeden,
132 Laat hem Tia-mat binden en haar leven in dodelijk gevaar brengen,
133 Voor de generaties die nog niet geboren zijn, voor de verre toekomst,
134 Moge hij ongehinderd doorgaan, moge hij volharden tot in de eeuwigheid.
135 Sinds hij de hemelen schiep en de aarde vormde,
136 Noemde Enlil, de vader, hem bij zijn eigen naam, (50) 'Heer van de landen'.
137 Ea hoorde de namen die alle Igigi riepen
138 En zijn geest werd stralend.
139 "Welnu! Hij wiens naam door zijn vaderen werd geprezen
140 Laat hij, net als ik, 'Ea' (51) heten.
141 Laat hem de som van al mijn riten beheersen,
142 Laat hem al mijn verordeningen uitvoeren."
143 Met het woord "Vijftig" noemden de grote goden
144 Zijn vijftig namen en wezen hem een voortreffelijke positie toe.
145 Zij moeten herinnerd worden; een aanzienlijke moet ze uiteenzetten,
146 De wijzen en geleerden moeten zich erover beraden,
147 Een vader zou ze moeten herhalen en aan zijn zoon onderwijzen,
148 Men zou ze moeten uitleggen aan de herder en de schapenhoeder.
149 Wie niet nalatig is jegens Mardoek, de Enlil der goden,
150 Moge zijn land bloeien en hijzelf welvarend zijn,
151 (Want) zijn woord is betrouwbaar, zijn bevel onveranderlijk,
152 Geen god kan de uitspraak van zijn mond veranderen.
153 Wanneer hij in razernij aanziet, aarzelt hij niet,
154 Wanneer zijn woede in vuur en vlam staat, kan geen god hem trotseren.
155 Zijn geest is diep, zijn geest is alomvattend,
156 Voor wie zonde en overtreding worden onderzocht.
157 De lering die een aanzienlijke voor hem (Mardoek) herhaalde:
158 Hij schreef die op en bewaarde hem opdat de volgende generaties het zouden horen.
159 ... Mardoek, die de Igigi-goden schiep,
160 Hoewel zij afnemen ... laten zij zijn naam aanroepen.
161 ... het lied van Mardoek,
162 Die Tia-mat versloeg en het koningschap overnam.

Besluit

De Enoema Elisj is als mythologisch werk tijdloos, maar sommige geleerden hebben betoogd dat het destijds weerklank zou hebben gevonden bij een publiek dat Babylon zag als een stad die brak met de tradities van het verleden om een nieuwe en betere toekomst te creëren. De geleerde Thorkild Jacobsen merkt bijvoorbeeld op:

Babylon voerde oorlog met het grondgebied van het oude Soemerië en al zijn beroemde en eerbiedwaardige oude steden en hun goden. Het voerde de oorlog van een nieuwkomer met zijn eigen overgeërfde beschaving. En dat dit een levende kwestie was, dat [Babylon] zich er terdege van bewust was erfgenaam en voortzetter van de Soemerische beschaving te zijn, blijkt uit het feit dat haar koningen, vooral die van de laatste helft van de [Zeeland-]dynastie, uitgebreide Soemerische namen droegen. Het is daarom begrijpelijk dat Babylon - bewust of onbewust - haar overwinning in zekere zin als vadermoord heeft ervaren. (190)

Het verhaal kan dus niet alleen gelezen worden als een groots verhaal over de triomf van orde over chaos en licht over duisternis, maar ook als een parabel over de opkomst van Babylon en de Babylonische cultuur over het oude Soemerische beschavingsmodel. Verder kan het verhaal worden opgevat als een illustratie van het concept van het leven als voortdurende verandering.

De oude statische goden in het verhaal worden vervangen door de jongere en meer dynamische goden, die vervolgens het concept van verandering en veranderlijkheid in het universum introduceren door hun schepping van sterfelijke wezens. Deze wezens hebben de taak de goden te helpen hun schepping in stand te houden en spelen dus, hoewel ze zelf niet onsterfelijk zijn, een integrale rol in het eeuwige werk van de goden; zij verwerven een zekere mate van onsterfelijkheid door dit zo goed mogelijk te doen.

Vragen en antwoorden

Wat is de Enoema Elisj?

De Enoema Elisj is de Babylonische scheppingsmythe.

Waar gaat Enoema Elisj over?

Enoema Elisj is het verhaal van de schepping van het universum en de wereld, inclusief de mensheid, na de oorlog tussen Mardoek, kampioen van de jonge goden, en Tiamat, leider van de oude goden. Mardoek wint en orde wordt gevestigd uit chaos.

Wanneer werd Enoema Elisj samengesteld?

Enoema Elisj werd ergens voor de heerschappij van Hammurabi van Babylon, 1792-1750 voor Christus, geschreven. Men denkt dat het een herziening is van een veel ouder Soemerisch gedicht.

Hoe heeft Enoema Elisj de Bijbel beïnvloed?

Moderne geleerden zien duidelijke parallellen tussen Mesopotamische werken en die van het bijbelse Oude Testament. Enoema Elisj zou het boek Genesis hebben beïnvloed.

Over de vertaler

Theo Poot
1953. Na 45 jaar onderwijs nu gepensioneerd. Ervaring in basis- en voortgezet onderwijs (docent geschiedenis), educatief schrijven en redactie (geschiedenismethodes, digitale projecten), toets- en examenconstructie.

Over de auteur

Joshua J. Mark
Joshua J. Mark, freelanceschrijver en voormalig deeltijdhoogleraar filosofie aan het Marist College in New York, heeft in Griekenland en Duitsland gewoond en door Egypte gereisd. Hij doceerde geschiedenis, schrijven, literatuur en filosofie op universitair niveau.

Dit werk citeren

APA-stijl

Mark, J. J. (2018, mei 04). Enoema Elisj - het Babylonische scheppingsverhaal - volledige tekst [Enuma Elish - The Babylonian Epic of Creation - Full Text]. (T. Poot, Vertaler). World History Encyclopedia. Ontleend aan https://www.worldhistory.org/trans/nl/2-225/enoema-elisj---het-babylonische-scheppingsverhaal/

Chicago stijl

Mark, Joshua J.. "Enoema Elisj - het Babylonische scheppingsverhaal - volledige tekst." Vertaald door Theo Poot. World History Encyclopedia. Laatst gewijzigd mei 04, 2018. https://www.worldhistory.org/trans/nl/2-225/enoema-elisj---het-babylonische-scheppingsverhaal/.

MLA-stijl

Mark, Joshua J.. "Enoema Elisj - het Babylonische scheppingsverhaal - volledige tekst." Vertaald door Theo Poot. World History Encyclopedia. World History Encyclopedia, 04 mei 2018. Web. 03 dec 2024.