Slavernij was een alom aanwezig aspect van de Romeinse levenswijze. Slaven dienden in huishoudens, in de landbouw, in mijnen, in het leger, in werkplaatsen, in de bouw en in tal van dienstverlenende beroepen. Maar liefst 1 op de 3 inwoners van Italië of 1 op de 5 in het hele rijk leefde in slavernij en op dit fundament van dwangarbeid rustte het hele gebouw van de Romeinse staat.
Slavernij als geaccepteerde realiteit
Slavernij, dat wil zeggen de volledige overheersing (dominium) van het ene individu over het andere, was zo ingebed in de Romeinse cultuur dat slaven er bijna onzichtbaar door werden en er bestond bij de heersers zeker geen gevoel van onrechtvaardigheid omtrent deze situatie. Ongelijkheid in macht, in vrijheid en in toegang tot levensnoodzakelijke voorzieningen was een geaccepteerd onderdeel van het leven en werd teruggevoerd op de mythe van Jupiter die Saturnus overwon. Zoals K. Bradley het welsprekend verwoordt: 'vrijheid... was geen algemeen recht, maar een select voorrecht' (Potter, 627). Verder geloofde men dat de vrijheid van sommigen alleen mogelijk was door de slavernij van anderen. Slavernij werd daarom door Romeinse burgers niet als een kwaad maar als een noodzaak beschouwd. Het feit dat slaven (met hun nakomelingen) werden afgenomen van de verliezers in de strijd gold ook als nuttige rechtvaardiging en bevestiging van Rome's (vermeende) culturele superioriteit en van het goddelijk recht om anderen te overheersen en uit te buiten voor welk doel dan ook.
Afgezien van de enorme aantallen slaven die als krijgsgevangenen werden meegenomen (bijvoorbeeld 75.000 alleen al van de Eerste Punische Oorlog ) werden slaven ook verkregen via piraterij, handel, roof en, natuurlijk, als nakomelingen van slaven, met een slavenmoeder (vernae), waardoor zij automatisch slaaf werden, ongeacht wie de vader was. Slavenmarkten raakten wijd verbreid; de meest beruchte was wellicht de markt op Delos, die voortdurend werd bevoorraad door Cilicische piraten. Slavenmarkten bestonden echter ook in de meeste grote steden, waar op een openbaar plein slaven moesten paraderen met borden om hun nek die hun deugden aanprezen bij potentiële kopers. Handelaren konden zich specialiseren in de slavenhandel, zoals bijvoorbeeld een zekere A. Kapreilius Timotheus die handelde in het hele Middellandse Zeegebied.
De status van slaven
Het aantal slaven en hun aandeel in de samenleving varieerde in tijd en plaats. In het Italië van Augustus ging het om 30% van de bevolking, terwijl in Romeins Egypte slaven slechts 10% van de totale bevolking uitmaakten. Hoewel slavenbezit breder was dan in de Griekse wereld, bleef het een voorrecht van de redelijk welgestelden. Een meer bescheiden Romeinse ondernemer, ambachtsman of militaire veteraan zou een of twee slaven kunnen bezitten, terwijl voor de zeer rijken het aantal slaven in de honderden kon lopen. In de 1e eeuw na Christus had de prefect L. Pedanius Secundus bijvoorbeeld 400 slaven alleen al voor zijn privéhuishouden.
Slaven vormden de laagste klasse van de samenleving; zelfs vrijgelaten criminelen hadden meer rechten. Een slaafgemaakte had in feite helemaal geen rechten en al helemaal geen wettelijke status of individualiteit. Slaafgemaakten konden geen relaties aangaan of gezinnen stichten, ook konden ze geen eigendom bezitten. In alle opzichten waren ze zelf slechts eigendom van een bepaalde eigenaar, net als elk ander stuk eigendom - een gebouw, een stoel of een vaas - met als enige verschil dat ze konden spreken. De enige keer in het jaar dat er iets in de buurt kwam van gelijkheid tussen allen in de Romeinse samenleving, was tijdens het Saturnalia-festival, als slaven een paar dagen lang enkele van de vrijheden konden genieten die hen gewoonlijk werden ontzegd.
Slaven waren voor de Romeinse elite een statussymbool en daarom, hoe meer (en hoe exotischer) slaven men bezat, hoe beter, zodat rijke Romeinen heel vaak in het openbaar verschenen in gezelschap van een entourage van maar liefst 15 slaven.
De rollen van slaven
Slavenarbeid werd gebruikt in alle gebieden van het Romeinse leven, behalve in openbare functies. Bovendien werd inzet van slaven vaak vermengd met vrije arbeid, wanneer werkgevers alle beschikbare en noodzakelijke menselijke hulpbronnen gebruikten om een klus te klaren. Als men niet genoeg slaven kon vinden of vaardigheden waren vereist die alleen betaalde arbeid kon leveren, dan moesten arbeiders en slaven samenwerken. In de landbouwsector was een dergelijke mix van arbeid bijzonder gebruikelijk omdat het werk seizoensgebonden was, zodat in de oogsttijd betaalde arbeid de inzet van het slavenpersoneel moest aanvullen; het was economisch niet haalbaar om zo'n groot aantal arbeiders het hele jaar door paraat te houden.
Slaven waren dus in dienst van particulieren of de staat en werden gebruikt in de landbouw (vooral in de graan-, wijnbouw- en olijfbouwsectoren), in mijnen (vooral voor goud en zilver), verwerkende industrie, transport, onderwijs (waar ze hun specialistische kennis van onderwerpen als filosofie en geneeskunde naar de Romeinse wereld brachten), het leger (voornamelijk als bagagedragers en kampassistenten), de nijverheid en de dienstverlenende sector (van voedsel tot boekhouding), in het privéhuishouden, in de bouwsector, op wegenbouwprojecten, in openbare baden en zelfs om taken uit te voeren in bepaalde cultische rituelen.
Het lot van landbouwslaven (vincti) was waarschijnlijk het beklagenswaardigst van al, omdat zij meestal werden gehuisvest in barakken (ergastula) in armoedige, gevangenisachtige omstandigheden en vaak in de ketenen werden geslagen. Pompeï heeft ons onthuld hoe dergelijke slavengroepen zelfs in het uur van hun dood nog aan elkaar geketend waren. Bij andere skeletresten uit Pompeï zijn ook de chronische artritis en vergroeiingen van ledematen aangetoond die alleen kunnen zijn veroorzaakt door extreme overbelasting en ondervoeding.
De vrijheid veroveren
Voor althans een kleine minderheid en bestond de mogelijkheid om de vrijheid te krijgen als vrijgemaakte man of vrouw, wat als stimulans volledig werd uitgebuit door slavenhouders. Dat manumissio (vrijlating) inderdaad plaatsvond, blijkt uit de vele oude verwijzingen, zowel in de literatuur als in de beeldende kunst, naar de aanwezigheid van bevrijde slaven. Vrijheid kon worden verleend door de eigenaar, maar werd in de meeste gevallen eigenlijk gekocht door de slaven zelf, waardoor de eigenaar zijn personeelsbestand weer kon aanvullen. Vrijheid kon absoluut zijn, of beperkt en dan bepaalde verplichtingen jegens de voormalige eigenaar omvatten, zoals erfrechten of de betaling van een deel (statuliber) van hun verdiende activa (peculium). De vrijgelatene nam vaak de eerste twee namen van zijn voormalige meester aan, illustratief voor het feit dat manumissie zeldzaam was; de familienaam was in de Romeinse samenleving van dermate groot belang dat alleen het meest vertrouwde individu die zou mogen 'dragen'.
Kinderen van een vrijgelaten vrouw hadden in principe onbegrensde vrijheidsrechten (hoewel hun sociale status kon worden beïnvloed door hun reputatie van ex-slaaf). Ook konden voormalige slaven burgers worden (vooral in het tijdperk van Augustus) en zelfs zelf slavenhouder worden. Een beroemd voorbeeld is de vrijgelatene C. Caecilius Isidorus die uiteindelijk meer dan 4.000 slaven bezat. Deze aanlokkelijke hoofdprijs van vrijheid en integratie in de samenleving werd door eigenaars en autoriteiten ook gebruikt om slaven te overtuigen van de voordelen van hard en gehoorzaam werken.
Slavenopstanden
Er zijn aanwijzingen dat slaven in de Keizertijd beter werden behandeld: minder oorlogen leidden ertoe dat er minder slaven werden aangeboden waardoor ze stegen in waarde. Ook werd erkend dat een harde behandeling contraproductief was, zodat er zelfs wetten waren die voorzagen in de bestraffing van buitensporig wrede eigenaars. In praktische termen kan men zich echter voorstellen dat eigenaren vrij waren om hun eigendom te behandelen naar eigen goeddunken - de enige echte beperking was de wens om de waarde van de activa te behouden en geen drastische en collectieve reactie van de tot slaaf gemaakten uit te lokken. Er werden inderdaad verhandelingen geschreven waarin de beste methoden van slavenbeheer werden geadviseerd - welk voedsel en kleding het beste was, wat de meest efficiënte methoden van motivatie waren (bijvoorbeeld het geven van vrije tijd of betere voedselrantsoenen), en hoe verdeeldheid onder slaven te creëren, zodat ze geen gevaarlijke protestgroepen zouden kunnen vormen.
Soms bleken deze zorgvuldige plannen en strategieën echter niet effectief en konden slaven zich tegen hun eigenaars keren. Ongetwijfeld waren de beroemdste voorbeelden van dergelijke opstanden die geleid door Eunus op Sicilië in 135 v.Chr. en die van Spartacus in Zuid-Italië in 73 v.Chr. Slaven konden op veel subtielere manieren protesteren tegen hun lot in het leven, zoals langzamer werken, stelen, spijbelen en sabotage. We hebben geen verslagen vanuit het gezichtspunt van slaven zelf, maar het is niet moeilijk om je voor te stellen dat, geconfronteerd met de persoonlijke risico's voor jezelf en de relaties die je zou kunnen hebben ontwikkeld, er niet veel was dat een slaaf kon doen om zijn lot te verbeteren, behalve hopen dat hij op een dag de vrijheid op legitieme wijze kon verwerven.
Het geval van Spartacus was dus een ongewoon, zij het spectaculair geval. Het was zeker geen poging om het hele systeem van slavernij omver te werpen, maar eerder de actie van een ontevreden groep die bereid was het risico te nemen om voor de eigen vrijheid te vechten. Spartacus was een Thracische gladiator die in het Romeinse leger had gediend; hij werd de leider van een slavenopstand die begon op de gladiatorenschool van Capua. Om hun aantal aan te vullen met slaven van het omliggende platteland (en zelfs enkele vrije arbeiders) werd een leger samengesteld dat tussen de 70.000 en 120.000 man telde. Verbazingwekkend genoeg versloeg het slavenleger achtereenvolgens twee Romeinse legers in 73 v.Chr.. In 72 v.Chr. versloeg Spartacus beide consuls en vocht zich een weg naar Gallia Cisalpina. Het kan Spartacus' bedoeling zijn geweest om zich op dit punt te verspreiden, maar omdat zijn bevelhebbers er de voorkeur aan gaven Italië te blijven verwoesten, trok hij opnieuw naar het zuiden. Meer overwinningen volgden, maar in de steek gelaten door piraten die hem transport naar Sicilië hadden beloofd, werd de opstand uiteindelijk neergeslagen door Marcus Licinius Crassus bij Lucania, in 71 v.Chr.. Spartacus sneuvelde in de strijd en 6000 van de overlevenden werden langs de wegen gekruisigd als krachtige boodschap aan alle Romeinse slaven dat elke poging om vrijheid te winnen door geweld zinloos was.
Conclusie
Het hele Romeinse staats- en cultuurapparaat was destijds gebouwd op de uitbuiting van het ene deel van de bevolking om in de behoeften van het andere deel te voorzien. Omdat slaven werden beschouwd als niet meer dan handelswaar, was elke goede behandeling die een slaaf ontving grotendeels bedoeld om hun waarde als arbeider en als activa te behouden voor het geval van toekomstige verkoop. Ongetwijfeld waren sommige slavenhouders vrijgeviger dan anderen en bestond er in sommige gevallen de mogelijkheid om de vrijheid te verdienen, maar de harde dagelijkse realiteit van de overgrote meerderheid van de Romeinse slaven was zeker niet benijdenswaardig.