De gangbare kijk op het leven in het oude Egypte is van een cultuur die werd geobsedeerd door de dood, met machtige farao's die mensen dwongen om te werken aan de bouw van piramides en tempels, en die in een vaag verleden de Hebreeërs tot slaaf maakten voor dit doel.
In werkelijkheid hielden de oude Egyptenaren van het leven, ongeacht hun sociale klasse, en de regering van het Oude Egypte gebruikte slavenarbeid zoals elke andere cultuur in de oudheid deed, zonder aanzien van afkomst of etniciteit. De oude Egyptenaren koesterden een welbekende minachting voor niet-Egyptenaren, maar dit was simpelweg omdat ze geloofden dat ze zelf het best mogelijke leven leidden in de beste van alle mogelijke werelden.
Het leven in het oude Egypte werd door hen zelfs als zo perfect beschouwd dat het Egyptische hiernamaals werd voorgesteld als een eeuwige voortzetting van het leven op aarde. Slaven in Egypte waren criminelen, mensen die hun schulden niet konden betalen of krijgsgevangenen van buitenlandse militaire campagnes. Deze mensen werden geacht hun vrijheid te hebben verspeeld door hun individuele keuzes of door militaire verovering en dus werden ze gedwongen tot een bestaan ver onder het niveau van vrije Egyptenaren.
De mensen die de piramides en andere beroemde monumenten van Egypte bouwden, werden betaald voor hun werk en waren in veel gevallen meesters op hun vakgebied. Deze monumenten werden niet gebouwd ter ere van de dood, maar ter ere van het leven, vanuit het geloof dat een individueel leven belangrijk genoeg was om voor eeuwig herinnerd te worden. Bovendien inspireerde het Egyptische geloof, dat iemands leven een eeuwige reis was en de dood slechts een overgang, de mensen ertoe om hun best te doen hun leven eeuwig de moeite waard te maken. Verre van een door dood geobsedeerde en sombere cultuur, was het Egyptische dagelijkse leven erop gericht om zoveel mogelijk te genieten van de tijd die men had en om te proberen het leven van anderen net zo gedenkwaardig te maken.
Sport, spel, lezen, festivals en tijd doorbrengen met vrienden en familie maakten evenzeer deel uit van het Egyptische leven als het land bewerken of monumenten en tempels bouwen. De wereld van de Egyptenaren was doordrenkt met magie. Magie (heka) was er al vóór de goden; het was in feite de onderliggende kracht waardoor de goden hun taken konden uitvoeren.
Magie werd gepersonifieerd in de god Heka (ook de god van de geneeskunde) die had deelgenomen aan de schepping en deze daarna in stand hield. Het concept van ma'at (harmonie en evenwicht) stond centraal in het Egyptische begrip van het leven en de werking van het universum en het was Heka die ma'at mogelijk maakte. Door het in acht nemen van evenwicht en harmonie werden mensen aangemoedigd om in vrede met anderen te leven en bij te dragen aan het gemeenschappelijk geluk. Een regel uit de wijsheidstekst van Ptahhotep (de vizier van koning Djedkare Isesi, 2414-2375 v. Chr.), vermaant de lezer:
Laat je gezicht stralen zolang je leeft.
Het is de vriendelijkheid van een man die wordt herinnerd
gedurende de jaren die volgen.
Je gezicht laten "stralen" betekende: gelukkig zijn, een goede geest hebben, in de overtuiging dat dit je eigen hart en dat van anderen zou verlichten. Hoewel de Egyptische samenleving al heel vroeg sterk gelaagd was (vanaf de Predynastieke periode in Egypte van ca. 6000-3150 v. Chr.), betekent dit niet dat de adel en de hogere klassen van hun leven genoten ten koste van de boerenstand.
De koning en zijn hofhouding behoren altijd tot best gedocumenteerde individuen omdat mensen toen, net als nu, meer aandacht besteedden aan beroemdheden dan aan hun buren en de schrijvers die de geschiedenis van die tijd vastlegden, documenteerden wat van groter belang was. Toch tonen verslagen van latere Griekse en Romeinse schrijvers, evenals archeologisch bewijs en brieven uit verschillende tijdsperioden, aan dat Egyptenaren van alle sociale klassen het leven waardeerden en zich vermaakten zo vaak als ze konden, net als mensen in onze tijd.
Bevolking en sociale klassen
De bevolking van Egypte was strikt verdeeld in sociale klassen, met de koning aan de top, zijn vizier, de leden van zijn hof, regionale gouverneurs (uiteindelijk 'nomarchen' genoemd), de generaals van het leger (na de periode van het Nieuwe Rijk), overheidstoezichthouders van werkplaatsen (opzichters), en de boerenstand. Gedurende het grootste deel van de geschiedenis van Egypte werd sociale mobiliteit niet aangemoedigd of nageleefd, omdat men dacht dat de goden de meest perfecte sociale orde hadden vastgesteld, die die van de goden weerspiegelde.
De goden hadden het volk alles gegeven en hadden ook een koning over hen gesteld als degene die het best in staat was om de goddelijke wil te begrijpen en uit te voeren. De koning was de tussenpersoon tussen de goden en het volk vanaf de Predynastieke Periode totdat gedurende het Oude Rijk (ca. 2613-2181 v. Chr.) de priesters van de zonnegod Ra meer macht begonnen te krijgen. Maar zelfs daarna werd de koning nog steeds beschouwd als de door God gekozen afgezant. Zelfs in het laatste deel van het Nieuwe Rijk (1570-1069 v. Chr.), toen de priesters van Amon in Thebe meer macht hadden dan de koning, werd de vorst nog steeds gerespecteerd als goddelijk gewijd.
Hogere klasse
De koning van Egypte (tot het Nieuwe Rijk geen 'farao' genoemd) genoot als uitverkorene van de goden "grote rijkdom met een status en luxe die voor de meerderheid van de bevolking onvoorstelbaar waren" (Wilkinson, 91). Het was de verantwoordelijkheid van de koning om te regeren in overeenstemming met ma'at, en hij werd geacht deze luxe te verdienen in overeenstemming met zijn status en het gewicht van zijn taken. Historicus Don Nardo schrijft:
De koningen genoten een bestaan dat grotendeels vrij was van gebrek. Ze hadden macht en aanzien, bedienden om het ondergeschikte werk te doen, veel vrije tijd om zich met ontspanning bezig te houden, mooie kleren en veel luxe in hun huizen. (10)
De koning wordt vaak jagend afgebeeld en inscripties gaan regelmatig prat op het aantal grote en gevaarlijke dieren dat een bepaalde vorst tijdens zijn bewind doodde. Bijna zonder uitzondering werden dieren als leeuwen en olifanten gevangen door koninklijke jachtopzieners en naar reservaten gebracht waar de koning dan op de dieren "joeg" terwijl hij omringd werd door bewakers die hem beschermden. De koning jaagde meestal in de open lucht, maar pas nadat het gebied was gezuiverd van andere gevaarlijke dieren.
De leden van het hof leefden in vergelijkbaar comfort, hoewel de meesten van hen weinig verantwoordelijkheid hadden. De nomarchen konden ook goed leven, maar dit hing af van hoe rijk hun district was en hoe belangrijk het was voor de koning. De nomarch van een district met een plaats als Abydos, bijvoorbeeld, verwachtte een goed bestaan vanwege de grote necropolis gewijd aan de god Osiris, die veel pelgrims naar de stad bracht, waaronder de koning en hovelingen. Een nomarch van een regio die niet zo'n aantrekkingskracht had, zou verwachten bescheidener te leven. De rijkdom van de regio en het persoonlijke succes van een individuele nomarch zouden bepalen of hij in een klein paleis of een bescheiden huis woonde. Ditzelfde model was algemeen van toepassing op schrijvers.
Schrijvers en artsen
Schrijvers werden zeer gewaardeerd in het oude Egypte omdat ze werden beschouwd als speciaal uitgekozen door de god Thoth, die hen inspireerde en de leiding had over hun vak. Egyptoloog Toby Wilkinson merkt op dat "de kracht van het geschreven woord om een gewenste toestand permanent te maken centraal stond in het Egyptische geloof en het praktische leven" (204). Het was de verantwoordelijkheid van de schrijvers om gebeurtenissen vast te leggen zodat ze permanent zouden worden. De woorden van de schrijvers etsten dagelijkse gebeurtenissen in het eeuwigheidsgeheugen omdat men dacht dat Thoth en zijn gemalin Seshat hun woorden bewaarden in de eeuwige bibliotheken van de goden.
Het werk van een schrijver maakte hem of haar onsterfelijk, niet alleen omdat latere generaties zouden lezen wat ze schreven, maar ook omdat de goden zelf ervan op de hoogte waren. Seshat, beschermgodin van bibliotheken en bibliothecarissen, plaatste iemands werk zorgvuldig op haar planken, net zoals bibliothecarissen in haar dienst dat op aarde deden. De meeste schriftgeleerden waren mannen, maar er waren ook vrouwelijke schriftgeleerden die net zo comfortabel leefden als hun mannelijke tegenhangers. Een populair geschrift uit het Oude Rijk, bekend als Leringen van Duauf, pleit voor liefde voor boeken en moedigt jonge mensen aan om hoger onderwijs te volgen en schrijver te worden om een zo goed mogelijk leven te leiden.
Alle priesters waren schrijvers, maar niet alle schrijvers werden priester. De priesters moesten kunnen lezen en schrijven om hun taken uit te voeren, vooral bij begrafenisrituelen. Omdat artsen moesten kunnen lezen om medische teksten te kunnen hanteren, begonnen ze hun opleiding als schrijver. Van de meeste ziekten werd gedacht dat ze door goden werden veroorzaakt als straf voor zonden of om een les te leren, dus moesten artsen weten welke god of geest of andere bovennatuurlijke agent verantwoordelijk zou kunnen zijn.
Om hun taken te kunnen uitvoeren, moesten ze de religieuze literatuur van die tijd kunnen lezen, waaronder werken over tandheelkunde, chirurgie, het zetten van gebroken botten en de behandeling van verschillende ziekten. Omdat er geen scheiding was tussen het religieuze domein en het dagelijkse leven, waren artsen meestal priesters tot later in de geschiedenis van Egypte, toen het beroep werd geseculariseerd.
Alle priesters van de godin Serket waren artsen en deze praktijk bleef bestaan, zelfs na de opkomst van meer seculiere artsen. Zoals in het geval van de schrijvers, konden vrouwen geneeskunde beoefenen en vrouwelijke artsen waren talrijk. In de 4e eeuw v. Chr. reisde Agnodice van Athene naar Egypte om geneeskunde te studeren omdat vrouwen daar in hoger aanzien stonden en meer kansen hadden dan in Griekenland.
Militair
Vóór het Middenrijk bestond het leger uit regionale milities die door nomarchen werden opgeroepen voor een bepaald doel, meestal verdediging, en vervolgens naar de koning werden gestuurd. Aan het begin van de 12e dynastie van het Middenrijk hervormde Amenemhat I (ca. 1991-c.1962 v. Chr.) het leger om het eerste staande leger te creëren, waardoor de macht en het prestige van de nomarchen afnamen en het leger direct onder controle van de koning kwam.
Hierna bestond het leger uit leiders uit de hogere én lagere klassen. Het werd mogelijk om hogerop te komen in het leger ongeacht iemands sociale klasse. Vóór het Nieuwe Rijk hield het Egyptische leger zich voornamelijk bezig met defensie, maar farao's als Thoetmosis III (1458-1425 v. Chr.) en Ramesses II (1279-1213 v. Chr.) voerden campagnes buiten de grenzen van Egypte om het rijk uit te breiden. Egyptenaren vermeden over het algemeen om naar andere landen te reizen omdat ze vreesden dat, als ze daar zouden sterven, ze meer moeite zouden hebben om het hiernamaals te bereiken. Dit geloof was een duidelijke zorg van soldaten op buitenlandse veldtochten en er werden voorzieningen getroffen om de lichamen van de doden terug te brengen naar Egypte voor een begrafenis.
Er is geen bewijs dat vrouwen in het leger dienden of, volgens sommige verslagen, zouden willen dienen. De Papyrus Lansing, om maar een voorbeeld te geven, beschrijft het leven in het Egyptische leger als een eindeloze ellende die leidt tot een vroege dood. Er moet echter worden opgemerkt dat schrijver (onder wie met name de auteur van de Papyrus Lansing) hun beroep consequent afschilderden als het beste en belangrijkste, en het waren uiteraard schrijvers die de meeste beschrijvingen van het militaire leven achterlieten.
Boeren en arbeiders
De laagste sociale klasse bestond uit boeren op het platteland die geen eigenaar waren van het land dat ze bewerkten of van de huizen waarin ze woonden. Het land was eigendom van de koning, van leden van het hof, van nomarchen of van priesters. Een veelgebruikte uitdrukking van boeren om de dag te beginnen was "Laten we werken voor de edele!". De plattelandsbewoners waren bijna allemaal boeren, ongeacht welk ander beroep ze verder nog uitoefenden (veerman, bijvoorbeeld). Ze plantten en oogstten hun gewassen, gaven het meeste aan de landeigenaar en hielden een deel voor zichzelf. De meesten hadden een eigen tuin, waar de vrouwen voor zorgden terwijl de mannen naar het veld gingen.
Tot aan de Perzische invasie in 525 v. Chr. draaide de Egyptische economie op het ruilhandelssysteem, gebaseerd op landbouw. De munteenheid van het oude Egypte was de deben, die volgens historicus James C. Thompson "ongeveer net zo functioneerde als de dollar vandaag de dag in Noord-Amerika doet om klanten de prijs van dingen te laten weten, behalve dat er geen deben-munt was" (Egyptian Economy, 1). Een deben was "ongeveer 90 gram koper; zeer dure artikelen konden ook geprijsd worden in debens van zilver of goud met evenredige waardeveranderingen" (ibid). Thompson vervolgt:
Aangezien vijfenzeventig liter tarwe één deben kostte en een paar sandalen ook één deben, was het voor de Egyptenaren heel logisch dat een paar sandalen net zo gemakkelijk met een zak tarwe als met een brok koper kon worden gekocht. Zelfs als de sandalenmaakster meer dan genoeg tarwe had, accepteerde ze het graag als betaling omdat het gemakkelijk kon worden geruild voor iets anders. De meest gebruikte voorwerpen om aankopen te doen waren tarwe, gerst en bak- of lampolie, maar in theorie was bijna alles geschikt. (1)
De laagste klasse van de samenleving produceerde de goederen die gebruikt werden in de handel en verschafte daarom de middelen voor de hele cultuur om te gedijen. Deze boeren vormden ook de arbeiderslichtingen die de piramides en andere monumenten van Egypte bouwden. Wanneer de oevers van de Nijl buiten hun oevers traden, werd landbouw onmogelijk en gingen de mannen en vrouwen werken aan de projecten van de koning. Dit werk werd altijd gecompenseerd, en de bewering dat de grote bouwwerken van Egypte door slaven werden gebouwd - vooral de bewering in het Bijbelse Boek Exodus dat het Hebreeuwse slaven waren die door Egyptische tirannen werden onderdrukt - wordt op geen enkel moment in de geschiedenis van Egypte ondersteund door literair of fysiek bewijs. De bewering van bepaalde auteurs zoals de egyptoloog David Rohl dat men het bewijs van een massale slavernij van Hebreeërs mist door naar de verkeerde periode te kijken is onhoudbaar omdat dergelijk bewijs niet is gevonden, ongeacht welke periode van de Egyptische geschiedenis men onderzoekt.
Werk aan monumenten zoals de piramides en hun begrafeniscomplexen, tempels en obelisken bood de enige mogelijkheid voor opwaartse mobiliteit van de boerenbevolking. Vooral bekwame kunstenaars en graveurs waren erg gewild in Egypte en werden beter betaald dan ongeschoolde arbeiders die simpelweg de stenen voor de gebouwen verplaatsten. Boeren konden ook hun status verbeteren door een ambacht uit te oefenen en zo te zorgen voor de vazen, schalen, borden en ander keramiek dat mensen nodig hadden. Geschoolde timmerlieden konden een goede boterham verdienen met het maken van tafels, bureaus, stoelen, bedden en opbergkisten, en schilders waren nodig voor de decoratie van huizen, paleizen, graven en monumenten van de hogere klasse.
Brouwers werden ook zeer gerespecteerd en brouwerijen werden soms gerund door vrouwen. In de vroege Egyptische geschiedenis schijnen ze zelfs volledig door vrouwen gerund te zijn. Bier was de populairste drank in het oude Egypte en werd vaak uitbetaald als loon (wijn was nooit zo populair, behalve aan het hof). Arbeiders op het plateau van Gizeh kregen drie keer per dag bier. Men dacht dat de god Osiris de drank aan het volk had gegeven; de godin Tenenet stond aan het hoofd van de brouwerijen. Bier werd door de Egyptenaren zeer serieus genomen, zoals de Griekse farao Cleopatra VII (69-30 v. Chr.) leerde toen ze een bierbelasting instelde; haar populariteit kelderde meer door deze ene belasting dan door al haar oorlogen met Rome.
De lagere klasse kon ook kansen vinden door te werken met metalen of edelstenen en als beeldhouwer. De verfijnde juwelen van het oude Egypte, delicaat gemonteerde edelstenen in sierlijke zettingen, werden gemaakt door leden van de boerenstand. Deze mensen, die de meerderheid vormden vvan de Egyptische bevolking, vulden ook de gelederen van het leger; in zeldzame gevallen konden ze schrijver worden. Je baan en positie in de maatschappij werden echter meestal doorgegeven aan je zoon.
Huizen en inrichting
Deze kunstenaars waren verantwoordelijk voor het creëren van het meubilair voor de weelderige paleizen, van de huizen van de hogere klasse, alsmede van de tempels van Egypte en de graven die werden beschouwd als iemands eeuwige thuis. De koning en zijn gezin woonden in een rijk versierd paleis en werden door bedienden verzorgd. Schrijvers woonden in of in de buurt van een mortuarium of tempelcomplex in speciale appartementen en werkten vanuit scriptoria terwijl, zoals opgemerkt, nomarchen in huizen woonden waarvan de grootte afhing van hun mate van succes. De boeren die de hogere klassen van voedsel voorzagen, hielpen ook met het bouwen van hun huizen en voorzagen hen van kisten, laden, stoelen, tafels en bedden, terwijl ze zich deze dingen zelf niet konden veroorloven. Nardo schrijft:
Na een dag hard werken keerden de boeren terug naar hun huizen, die bij de akkers stonden of in kleine plattelandsdorpjes in de buurt. Een gemiddeld boerenhuis had muren van lemen bakstenen. Het plafond was gemaakt van bundels plantenstengels en de vloeren bestonden uit aangestampte aarde bedekt met een laag stro of rieten matten. Er waren één of twee kamers (misschien soms drie) waarin de boer en zijn vrouw en kinderen woonden. In veel gevallen stalden ze sommige of al hun boerderijdieren in dezelfde kamers. Omdat dergelijke bescheiden huizen geen sanitaire ruimtes hadden, moesten de bewoners gebruik maken van een buitenlatrine (een gat in de grond) om zich te ontlasten. Water moest natuurlijk met emmers uit de rivier of de dichtstbijzijnde handgegraven put worden gehaald. (13)
Het paleis van farao Amenhotep III (1386-1353 v. Chr.), tegenwoordig bekend als Malkata, besloeg daarentegen meer dan 30 hectare en omvatte ruime appartementen, vergaderzalen, audiëntiekamers, een troonzaal en ontvangsthal, een feestzaal, bibliotheken, tuinen, voorraadkamers, keukens, een harem en een tempel voor de god Amon. De buitenmuren van het paleis waren helder wit geschilderd terwijl de kleuren van het interieur levendig blauw, geel en groen waren.
Het hele bouwwerk moest natuurlijk gemeubileerd worden en deze artikelen werden geleverd door de arbeiders uit de lagere klasse. In zijn tijd stond het paleis bekend als 'het huis van vreugde' en andere soortgelijke namen. Vandaag de dag staat het bekend als Malkata, naar het Arabisch voor 'plaats waar dingen worden opgeraapt', vanwege het enorme puinveld van het verwoeste paleis.
De appartementen en huizen van de schrijvers waren, net als die van de nomarchen, weelderig of bescheiden afhankelijk van hun mate van succes en van de regio waarin ze woonden. De auteur van de Papyrus Lansing, Nebmare Nakht, beweerde in grootse stijl te leven en land en slaven te bezitten vergelijkbaar met die van een grote koning. Deze bewering is ongetwijfeld waar, want het staat vast dat priesters hetzelfde niveau van rijkdom en macht konden bereiken als sommige heersers in Egypte, net als schrijvers.
Misdaad en straf
Zoals in elk tijdperk van de menselijke geschiedenis, werd iemands rijkdom in het Oude Egypte vaak begeerd door een ander die ervoor kon kiezen om het te stelen, en in dergelijke gevallen werkte de Egyptische wet snel. Na het Nieuwe Rijk bestond er een politiemacht, maar zelfs voor die tijd werden mensen voor de plaatselijke ambtenaar gebracht en beschuldigd van misdaden die het hele spectrum van criminele activiteiten bestreken dat we nu ook kennen. De staat bemoeide zich niet met lokale zaken tenzij de crimineel staatseigendommen had weggenomen of vernield, zoals door het beroven of bekladden van een graftombe. Egyptoloog Steven Snape schrijft:
De mogelijkheden voor criminele activiteiten die werden geboden door de concentratie van weelde en bezittingen in steden en dorpen werden door sommige oude Egyptenaren met beide handen aangegrepen, net zoals dat in alle samenlevingen het geval is geweest. Ook belangrijke bevolkings- en bestuurscentra boden plaatsen waar recht kon worden gesproken en straffen konden worden opgelegd. Het beeld dat we van het oude Egypte krijgen is echter dat de rechtspraak zo ver mogelijk naar het lokale niveau werd teruggedrongen. Van dorpelingen werd verwacht dat ze hun eigen zaken regelden. (111)
Oordeel en rechtspraak waren uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de vizier, de rechterhand van de koning, die deze verantwoordelijkheid delegeerde aan ambtenaren onder hem, die weer delegeerden aan anderen. Zelfs vóór het Nieuwe Rijk was er in elke stad een administratief gebouw dat de Rechtszaal heette en waar zaken werden behandeld en vonnissen werden geveld. In kleine steden en dorpen werden deze rechtszittingen soms op het marktplein gehouden. De lokale rechtbank stond bekend als de kenbet en bestond uit leiders van de gemeenschap met een gezond moreel oordeel, die de zaken behandelden en beslisten over schuld of onschuld.
In het Nieuwe Rijk werden de rechtszaal en de kenbet geleidelijk vervangen door mondelinge vonnissen waarbij de god Amun rechtstreeks werd geraadpleegd over een zaak. Dit werd gedaan door een priester van Amon die het beeld van de god een vraag stelde en vervolgens zijn antwoord op verschillende manieren interpreteerde. Soms knikte het standbeeld met zijn hoofd en andere keren werden er verschillende tekens gegeven. Als de beklaagde schuldig werd bevonden, volgde er snel een straf.
De meeste straffen waren boetes voor kleine vergrijpen, maar verkrachting, roof, aanranding, moord of grafschennis konden leiden tot verminking (afsnijden van neus, oren of handen), opsluiting, dwangarbeid (in veel gevallen slavernij voor het leven) of de dood. In de Grote Gevangenis van Thebe werden veroordeelde misdadigers vastgehouden die werden gebruikt voor werk aan de Tempel van Amon in Karnak en andere projecten.
Er was geen dodencel in Egyptische gevangenissen omdat een persoon die schuldig werd bevonden aan een ernstig vergrijp dat de doodstraf verdiende, onmiddellijk werd geëxecuteerd. Er waren geen advocaten om een zaak te bepleiten en er werd geen beroep aangetekend nadat een vonnis was uitgesproken. De priesters kregen van het volk de opdracht om elke klacht eerlijk en rechtvaardig te behandelen en te oordelen volgens de voorschriften van de goden, in de wetenschap dat ze in het hiernamaals een veel erger lot te wachten stond als ze bij deze taken zouden falen.
Gezin en vrije tijd
Priesters konden mannen of vrouwen zijn. De hoofdpriester van een religieuze cultus was meestal van hetzelfde geslacht als de godheid die werd gediend; het hoofd van de cultus van Isis was vrouwelijk, dat van de cultus van Amon mannelijk. Priesters konden gezinnen stichten en hun kinderen werden meestal na hen priester.
Dit was het paradigma voor heel Egypte wat opvolging betreft: de kinderen zetten het beroep van de ouders voort, meestal dat van de vader. Vrouwen hadden bijna gelijke rechten in het oude Egypte. Ze konden hun eigen bedrijven, hun eigen land en hun eigen huizen bezitten, ze konden echtscheidingen aanvragen, contracten met mannen aangaan, abortussen laten plegen en naar eigen goeddunken over hun eigen bezittingen beschikken; dit was een niveau van seksuele gelijkheid dat door geen enkele andere beschaving in de oudheid werd benaderd en waar de moderne tijd pas halverwege de 20e eeuw - onder pressie - mee begon.
Ten minste vier vrouwen regeerden over Egypte; de bekendste twee waren Hatsjepsoet (1479-1458 v. Chr.) en Cleopatra VII. Dit was echter niet de norm, want de meeste heersers waren mannen. Koninklijke vrouwen hadden meestal slaven en bedienden die voor de kinderen zorgden en geen verantwoordelijkheid hadden voor het schoonmaken of verzorgen van het huis. Ze hielpen hun echtgenoten bij het ontvangen van buitenlandse hoogwaardigheidsbekleders en het bevorderen van bepaald beleid. Vrouwen uit de hogere klassen kenden een vergelijkbare levensstijl maar namen misschien meer tijd om voor de kinderen te zorgen, terwijl in de lagere klassen de zorg voor het huis en de kinderen volledig de verantwoordelijkheid van de vrouw was.
Huwelijken in het oude Egypte waren meer een seculiere dan een religieuze aangelegenheid. De meeste huwelijken in elke klasse werden geregeld door de ouders. Meisjes trouwden meestal rond hun 12e en jongens rond hun 15e. Koninklijke kinderen werden vaak al jong verloofd met kinderen van buitenlandse koningen om verdragen te bezegelen , hoewel het verboden was voor vrouwen om Egypte te verlaten als bruid voor buitenlandse heersers omdat men dacht dat ze niet gelukkig zouden zijn buiten hun eigen land.
Omdat Egypte de beste van alle plaatsen was, werd het als respectloos beschouwd om een jonge vrouw naar een mindere plaats te sturen. Het was echter volkomen acceptabel voor vrouwen van buitenlandse afkomst om als bruid naar Egypte te komen. Eenmaal in Egypte kregen deze vrouwen hetzelfde respect als autochtonen. Vrouwen van alle sociale klassen werden op gelijke voet met hun echtgenoten behandeld, ook al werd de man beschouwd als het hoofd van het huishouden. Nardo merkt op:
Echtgenoten uit de hogere klassen dineerden, hielden feestjes en gingen samen op jacht, terwijl zowel welgestelde als armere vrouwen veel wettelijke rechten deelden met de man. In feite lijken Egyptische vrouwen in het oude Egypte meer vrijheid in hun privéleven te hebben genoten dan vrouwen in de meeste andere samenlevingen in de oudheid, ook al namen mannen de meeste echt belangrijke beslissingen. Egyptische mannen profiteerden net zoveel van positieve, liefdevolle relaties als hun vrouwen. (23)
Hoewel de vrouwen van de boeren (meestal) niet met hun mannen naar het veld gingen, hadden ze nog genoeg werk om het huis schoon te houden, voor de dieren te zorgen die niet gebruikt werden om te ploegen, in de behoeften van de ouderen in het gezin te voorzien en de kinderen op te voeden. Vrouwen en kinderen verzorgden ook de familietuin, een belangrijk bezit voor elk gezin. Netheid was een belangrijke waarde van de Egyptenaren en dat moest tot uiting komen in iemands persoon en huis.
Vrouwen en mannen van alle klassen namen regelmatig een bad (priesters meer dan anderen) en schoren hun hoofd om luizen te voorkomen en onderhoud te besparen. Wanneer een gelegenheid daarom vroeg, droegen ze pruiken. Mannen en vrouwen droegen ook make-up, vooral kohl onder de ogen, om de schittering van de zon tegen te gaan en de huid zacht te houden. Grafinscripties en -schilderingen tonen ook vaak mannen en vrouwen die samen in de velden ploegen en oogsten of een huis bouwen.
Het leven van de oude Egyptenaren was echter niet alleen maar werk. Ze vonden genoeg tijd om zich te vermaken met sport, bordspellen en andere activiteiten. Tot de oude Egyptische sporten behoorden hockey, handbal, boogschieten, zwemmen, touwtrekken, gymnastiek, roeien en een sport die bekend stond als 'watersteekspel'. Dit was een zeeslag die in kleine bootjes op de rivier de Nijl werd gespeeld, waarbij een 'steekspeler' de ander uit zijn boot probeerde te slaan terwijl een tweede teamlid het vaartuig bestuurde.
Kinderen leerden al op jonge leeftijd zwemmen en dit was een van de populairste sporten, waardoor andere waterspellen ontstonden. Het bordspel Senet was erg populair en stelde iemands reis door het leven naar de eeuwigheid voor. Muziek, dans, choreografische gymnastiek en worstelen waren ook populair en bij de hogere klassen was de jacht op groot of klein wild een favoriet tijdverdrijf.
Er was ook een sport genaamd 'schieten op de stroomversnellingen', die wordt beschreven door de Romeinse toneelschrijver Seneca de Jongere (1e eeuw) die in Egypte leefde:
De mensen stappen in kleine boten, twee in een boot, en één roeit terwijl de andere het water eruit gooit. Dan worden ze heftig heen en weer geslingerd in de woeste stroomversnellingen. Uiteindelijk bereiken ze de smalste geulen en, meegesleurd door de hele kracht van de rivier, houden ze de voortrazende boot met de hand in bedwang en storten met de kop naar beneden, tot grote schrik van de toeschouwers. Je zou haast denken dat ze inmiddels verdronken en overspoeld waren door zo'n watermassa als ze, ver van de plek waar ze vielen, als uit een katapult tevoorschijn schieten, nog steeds varend, en de afnemende golf hen niet onderdompelt maar meeneemt naar rustig water. (geciteerd in Nardo, 20)
Na of zelfs tijdens zulke evenementen genoten toeschouwers van hun favoriete drankje: bier. Het meest gedronken recept was Heqet (ook wel Hecht genoemd), een bier met honingsmaak dat leek op, maar lichter was dan de latere mede in Europa. Er waren vele soorten bier (algemeen bekend als zytum) en het werd vaak voorgeschreven als medicijn omdat het het hart lichter maakte en de stemming verbeterde. Bier werd commercieel en thuis gebrouwen en werd vooral gedronken op de vele festivals die de Egyptenaren vierden.
Festivals, voedsel & kleding
Alle Egyptische goden hadden verjaardagen die gevierd moesten worden, en dan waren er nog individuele verjaardagen, de verjaardagen van grote daden van de koning, vieringen van daden van de goden in de menselijke geschiedenis, en ook begrafenissen, wakes, house-warming evenementen en geboortes. Dit alles en nog veel meer werd gevierd met een feest of een festival.
De festivals in het oude Egypte hadden elk een uniek karakter, afhankelijk van de aard van de gebeurtenis, maar ze hadden allemaal drinken en feesten gemeen. Het Egyptische dieet was voornamelijk vegetarisch en bestond uit granen (tarwe) en groenten. Vlees was erg duur en meestal kon alleen de koninklijke familie het zich veroorloven. Vlees was ook moeilijk te bewaren in het droge Egyptische klimaat en daarom moesten dieren die ritueel geslacht werden snel gebruikt worden.
Festivals waren de perfecte gelegenheid om zich te buiten te gaan aan allerlei uitspattingen, inclusief het eten van vlees voor degenen die daarvoor kozen, hoewel zelfverwennerij niet op elke bijeenkomst gepast was. Elke viering of herdenking had zijn eigen unieke kenmerken zoals historica Margaret Bunson uitlegt:
Het Prachtige Feest van de Vallei, ter ere van de god Amon, gehouden in Thebe, werd gevierd met een processie van de vaartuigen van de goden, met muziek en bloemen. Het feest van Hathor, gevierd in Dendera, was een tijd van plezier en dronkenschap, in overeenstemming met de mythen van de godinnencultus. Het feest van de godin Isis in Busiris en het feest ter ere van Bastet in Bubastis waren ook tijden van feestvreugde en dronkenschap. (91)
Deze feesten waren "normaal gesproken religieus van aard en werden gehouden in samenhang met de maankalender in tempels" maar konden ook "bepaalde specifieke gebeurtenissen uit het dagelijkse leven van de mensen herdenken" (Bunson, 90). Bij begrafenissen, zoals men zou verwachten, kleedde men zich in respectvol zwart (hoewel de priesters meestal wit droegen) terwijl men bij verjaardagen of andere feesten droeg wat men wilde. Op het Festival van Bastet droegen vrouwen niets anders dan een korte rok die ze vaak omhoog staken ter ere van de godin.
Kleding in het oude Egypte was linnen geweven van katoen. In de Predynastieke en Vroegdynastieke periode droegen zowel vrouwen als mannen eenvoudige linnen rokken. Kinderen waren vanaf hun geboorte tot hun tiende jaar naakt. Bunson merkt op dat "vrouwen na verloop van tijd een lange rok van het empire-type droegen die net onder hun onbedekte borsten hing. Mannen hielden het bij de eenvoudige rokken. Deze konden geverfd worden in exotische kleuren of ontwerpen, hoewel wit waarschijnlijk de kleur was die gebruikt werd bij religieuze rituelen of hofevenementen" (67). Tegen de tijd van het Nieuwe Rijk droegen vrouwen linnen jurken die hun borsten bedekten en tot hun enkels reikten, terwijl mannen de korte rok droegen en soms een los shirt.
Vrouwen uit de lagere klasse, slavinnen en vrouwelijke bedienden worden vaak afgebeeld terwijl ze alleen een rok dragen in de periode van het Nieuwe Rijk. In diezelfde periode dragen koninklijke of adellijke vrouwen nauwsluitende jurken vanaf de schouder tot aan de enkels en mannen blouses en rokken. In het koudere weer van het regenseizoen werden mantels en sjaals gebruikt.
De meeste mensen, van elke sociale klasse, liepen op blote voeten in navolging van de goden die geen schoeisel nodig hadden. Bij speciale gelegenheden, of als iemand een lange reis maakte of naar een plek ging waar men de voeten kond verwonden of bij kouder weer, droegen ze sandalen. De goedkoopste sandalen waren gemaakt van geweven biezen, terwijl de duurste van leer of beschilderd hout waren. Sandalen lijken voor de Egyptenaren niet zo belangrijk te zijn geweest tot het Midden- en Nieuwe Rijk, toen ze als statussymbool werden gezien. Iemand die zich goede sandalen kon veroorloven deed het duidelijk goed, terwijl de armste mensen op blote voeten liepen. Deze sandalen waren vaak beschilderd of versierd met afbeeldingen die heel gedetailleerd konden zijn.
Op festivals - en dat waren er veel gedurende het hele Egyptische jaar - was de kleding van de priesters wit, maar andere mensen konden dragen wat ze maar wilden of bijna niets. De Egyptenaren wilden het leven ten volle beleven, alles ervaren wat hun tijd op aarde te bieden had en keken uit naar de voortzetting ervan na de dood.
Het aardse leven was slechts een deel van een eeuwige reis en de dood werd gezien als een overgang van de ene fase naar de volgende. Een goede begrafenis was van het grootste belang voor de oude Egyptenaren van elke klasse. Het lichaam van de overledene werd gewassen, in linnen gewikkeld, gemummificeerd en begraven met de voorwerpen die men in het hiernamaals zou willen hebben of nodig zou hebben. Hoe rijker, hoe uitgebreider het graf en de grafgiften, maar zelfs de armste mensen zorgden voor een goed graf voor hun geliefden.
Zonder een fatsoenlijke begrafenis kon men niet hopen om naar de Hal der Waarheid te gaan waar het oordeel van Osiris wordt geveld. Bovendien, als een familie de doden niet op de juiste manier eerde bij hun dood, garandeerden ze bijna de terugkeer van de geest van die persoon, die hen zou achtervolgen en allerlei problemen zou veroorzaken. Het eren van de doden betekende niet alleen respect betuigen aan die persoon, maar ook aan zijn bijdragen en prestaties in het leven, die allemaal mogelijk waren gemaakt door de goedheid van de goden.
Door te leven met aandacht voor vriendelijkheid, harmonie, evenwicht en dankbaarheid jegens de goden, hoopten ze dat hun hart lichter zou zijn dan de veer van de waarheid wanneer ze na hun dood voor Osiris zouden staan. Als ze eenmaal gerechtvaardigd waren, zouden ze overgaan naar een eeuwigheid van het dagelijkse leven dat ze hadden achtergelaten toen ze stierven. Alles wat in hun leven verloren leek te zijn gegaan bij hun dood, kwam terug in het hiernamaals. Hun nadruk lag bij alles op het creëren van een leven dat het waard was eeuwig geleefd te worden. Ongetwijfeld faalden veel individuen hierbij vaak, maar het ideaal was het nastreven waard en doordrenkte het dagelijks leven van de oude Egyptenaren met een betekenis en doel dat hun indrukwekkende cultuur doordrenkte en inspireerde.