Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791) was een Oostenrijkse componist die een breed scala aan werken schreef, waaronder pianoconcerten, strijkkwartetten, symfonieën, opera's en gewijde muziek. Hij wordt tegenwoordig beschouwd als misschien wel het grootste muzikale natuurtalent ooit. Niettemin stierf hij straatarm, 35 jaar oud, en werd begraven in een ongemarkeerd graf; maar zijn verfijnde, expressieve en vreugdevolle werk blijft tot op de dag van vandaag mensen betoveren.
Het wonderkind
Wolfgang Amadeus Mozart werd geboren in Salzburg, Oostenrijk, op 27 januari 1756. Zijn vader was Leopold Mozart (1719-1787), een violist en componist, en zijn moeder was Anna Maria Pertl, die het gezinsinkomen aanvulde door kant te maken. Wolfgang was de jongste van de zeven kinderen van het echtpaar. Leopold speelde vanaf 1743 in het orkest van de aartsbisschop van Salzburg en had een populaire verhandeling over vioolspel geschreven; hij verdiende genoeg aan zijn eigen spel om aan de Getreidegasse in Salzburg te kunnen wonen.
Wolfgang was een wonderkind en studeerde vanaf zijn vijfde zowel klavier als compositie. De enige andere nakomeling die de kindertijd overleefde, was zijn oudere zus Maria Anna (bijgenaamd 'Nannerl', 1751-1829), die eveneens een getalenteerd pianiste was. Als vrouw was zij slachtoffer van de sociale beperkingen van die tijd en daardoor gedwongen om elke gedachte aan een openbaar optreden te laten varen. Wolfgang bleef ondertussen betoveren met zijn natuurtalent en verbaasde het publiek niet alleen met zijn spel, maar ook met 'trucs' als improvisaties, het foutloos lezen van muziekschrift, het spelen met een doek over het toetsenbord en met het perfect noteren van muziek die hij nog maar net voor het eerst had gehoord.
Op slechts zesjarige leeftijd was Wolfgang al goed genoeg om indruk te maken op de keurvorst van Beieren in München en op keizerin Maria Theresia in het Weense paleis Schönbrunn. Het volgende jaar, 1763, kreeg Wolfgang een nog vorstelijker publiek toen hij in Parijs optrad voor koning Lodewijk XV van Frankrijk (r. 1715-1774) en voor koning George III van Groot-Brittannië (r. 1760-1820) in Londen. Verbazingwekkend genoeg publiceerde Mozart, nog steeds slechts 8 jaar oud, vier klaviersonates in Parijs. Ook was hij bezig met zijn eerste symfonie en, kort daarna, zijn eerste opera. Dit laatste werk, getiteld La finta semplice (De geveinsde eenvoud), was een komische opera die voor het eerst werd opgevoerd in Salzburg in mei 1769. Hier was inderdaad sprake van een bruisend nieuw muzikaal talent, maar het succes had een prijs. Geroemd om zijn talent, maar niet in staat om de nodige persoonlijke vaardigheden te verwerven zoals de meeste kinderen doen in aanloop naar de volwassenheid, ontwikkelde Mozart zich niet helemaal tot een evenwichtig individu. In de woorden van zijn eerste biograaf, Friedrich Schlichtegroll:
Want zoals dit zeldzame wezen al vroeg een man werd wat zijn kunst betrof, zo bleef hij altijd – zoals de onpartijdige waarnemer over hem moet zeggen – in bijna alle andere zaken een kind. Hij heeft nooit geleerd om zichzelf te regeren. Voor huiselijke orde, voor verstandig omgaan met geld, voor matiging en verstandige keuzes, voor genoegens, had hij geen gevoel. Hij had altijd een leidende hand nodig.
(Schönberg, 90)
Veel recenter gaf de muziekhistoricus C. Schonberg de volgende vernietigende samenvatting van Mozarts karakter en voorkomen:
Hij groeide op als een gecompliceerde man met een gecompliceerde persoonlijkheid en een ongekend talent voor het maken van vijanden. Hij was tactloos, sprak zich impulsief uit, zei precies wat hij van andere muzikanten vond (en zelden had hij een goed woord voor hen over), was arrogant en onmatig, en maakte weinig echte vrienden in de muzikale gemeenschap. Hij had de reputatie duizelig en licht in het hoofd, temperamentvol en koppig te zijn... Bovendien was hij fysiek geen glamoureuze figuur. Hij was heel kort van gestalte; zijn gezicht, met een gelige teint, was bezaaid met pokkenlittekens; zijn hoofd was te groot voor zijn frêle lichaam. Hij was bijziend met blauwe ogen die de neiging hadden uit te bollen, en een dikke haardos, een grote neus en mollige handen.
(92)
Vroege carrière
Wolfgangs muzikale opleiding werd vanaf december 1769 in Italië voortgezet. De familie Mozart liet zich geenszins afschrikken door de ongemakkelijke reisomstandigheden van het 18e-eeuwse Europa, en begon aan een Grand Tour langs Milaan, Florence, Napels en Rome (waar hij een pauselijke ridderorde ontving). Niet afgeschrikt door zijn jonge leeftijd, gaf het hertogelijk hof in Milaan Mozart de opdracht een nieuwe (ditmaal serieuze) opera te schrijven, en hij voldeed hieraan met Mitridate, re di ponto (Mithridates, koning van Pontus). Het werk werd uitgevoerd in december 1770 en ontving veel bijval.
Leopold Mozart is door sommige historici bekritiseerd omdat hij onophoudelijk met zijn zoon op toernee was, maar gezien zijn eigen muzikale achtergrond is het waarschijnlijk dat hij niet uitsluitend werd gemotiveerd door financieel gewin. Bovendien kwam de confrontatie met verschillende culturen in zijn jeugd de muziek van Wolfgang enorm ten goede, omdat de vereniging van zijn natuurlijke talent met zijn gevoeligheid voor de muziek van anderen "hem een unieke mix van individualiteit en universaliteit gaf" (Arnold, 1209). In dit stadium van zijn muzikale ontwikkeling werd Mozart vooral beïnvloed door de muziek van Joseph Haydn (1732-1809), die hij persoonlijk ontmoette, en van Johann Sebastian Bach (1685-1750).
Mozart wilde graag permanent aan het hof van Milaan werken, maar daar kwam het niet van, en dus keerde hij terug naar Salzburg, waar hij in 1772 werd benoemd tot Konzertmeister, leider van het hoforkest. Dit was Mozarts eerste betaalde functie. In 1775 ging Mozarts opera La finta giardiniera in München in première. Mozart wilde graag weer reizen en vroeg toestemming aan zijn aartsbisschop, maar die werd hem geweigerd en vervolgens werd hij ontslagen. Op weg naar Parijs stopten Mozart en zijn moeder onderweg in Mannheim in Duitsland. Daar werd Mozart verliefd op de sopraanzangeres Aloysia Weber, maar daar kwam niets van terecht toen hij naar de Franse hoofdstad trok. Mozart had nu moeite om aandacht te krijgen in Parijs, hoewel hij de kleine post van organist in Versailles kreeg aangeboden. Hij was niet langer een wonderkind, maar gewoon een muzikant die zijn weg probeerde te vinden in de wispelturige muziekbusiness. Ook deed hij enigszins verwaand over zijn talent, wat hier en elders vaak een struikelblok bleek voor de voortgang van zijn carrière. Mozart componeerde in ieder geval een aantal nieuwe werken, waaronder de Parijse Symfonie (nr. 31), maar toen zijn moeder plotseling stierf, keerde hij in 1779 terug naar Oostenrijk en stopte in Mannheim, waar Aloysia haar onverschilligheid voor de musicus overduidelijk kenbaar maakte.
Tot in de late jaren 1770 had Mozart ijverig gewerkt aan zijn hoftaken en componeerde hij een hele reeks symfonieën, serenades en concerto's. In 1780 bracht München hem opnieuw geluk toen hij de opdracht kreeg om er een nieuwe opera op te voeren. Mozart kwam met Idomeneo, dat op vakkundige wijze muziek en sterke karakteriseringen combineerde; dit werk wordt beschouwd als zijn eerste grote opera en het werd voor het eerst uitgevoerd in januari 1781. Salzburg werd een te beperkt tehuis voor de componist, nu hij de grote hoofdsteden van Europa had gezien. Mozart was ook niet blij met de nieuwe aartsbisschop, die geen interesse toonde om voor gebruik in kerkdiensten de complexe werken in opdracht te geven die hij nu wilde componeren.
Mozart in Wenen
In maart 1781 verliet Mozart Salzburg voor de bredere carrièrehorizon die Wenen bood. In de Oostenrijkse hoofdstad verdiende hij de kost met lesgeven, het componeren van kamermuziek en het geven van privéconcerten aan de rijken, waar hij zijn nieuwe composities uitprobeerde, vaak dirigerend vanaf zijn klavier. In 1782 schreef hij de opera Die Entführung aus dem Serail (De ontvoering uit het Seraglio) die een succes werd; de aria Martern aller Arten was bijzonder geliefd. De opera had ook tegenstanders; Jozef II, keizer van het Heilige Roomse Rijk (1765-1790) merkte op, zoals vele anderen deden met betrekking tot Mozarts vaak complexe werken, dat het "te veel noten" had (Arnold, 1211).
Vanaf ongeveer 1782 begon Mozart meer innovatieve muziek te componeren voor een groter scala aan instrumenten. Hij gebruikte snaarinstrumenten, hoorns en hobo, maar voegde aan deze traditionele groep fluiten, klarinetten, altviolen, fagotten, trompetten en slagwerk toe. Mozart maakte zich zorgen over mensen die zijn muziek kopieerden, en om deze reden gaf hij zelden toestemming om het in gedrukte vorm te verspreiden. Mozart zelf hield gedetailleerde catalogi bij van zijn composities. Ondanks alles was het leven in Wenen voor een freelance muzikant zwaar.
Mozart trouwde op 4 augustus 1782 met Constanze Weber (1762-1842), een amateurzangeres en de jongere zus van Aloysia. Mozart beschreef haar nogal onflatteus: "Ze is niet lelijk, maar zeker geen schoonheid... Ze is niet geestig, maar ze heeft genoeg gezond verstand" (Schonberg, 97). Mozarts vader keurde de keuze voor zo'n nederige afkomst niet goed, maar hij kon er niets tegen doen. Het echtpaar kreeg zes kinderen, maar slechts twee overleefden hun kindertijd: Karl Thomas Maria (1784-1858) en Franz Xaver Wolfgang (1791-1844), die net als zijn vader musicus en componist werd. Het huwelijk van Wolfgang en Constanze lijkt gelukkig te zijn geweest, en de stabiliteit die het bracht, samen met een nieuw leven weg van Salzburg, deed de componist goed. Zoals Schonberg opmerkt: "1781 markeert de periode van Mozarts volwassenheid, en vrijwel elk werk vanaf dan is een meesterwerk" (99).
De Grote Opera's
Het was altijd Mozarts ambitie om uit te blinken op het gebied van opera. In 1786 voltooide hij zijn opera Le nozze di Figaro (Het huwelijk van Figaro), gebaseerd op het toneelstuk La folle journée, ou le marriage de Figaro van Pierre Beaumarchais. Het stuk was berucht om zijn komische aanvallen op de aristocratische moraal en daarom in Wenen verboden. Mozarts librettist was Lorenzo Da Ponte (1749-1838), de huisdichter van het Weense hof. In dit verhaal, verteld in vier bedrijven, bereidt Figaro zich voor om te trouwen met Susanna, die in de gaten wordt gehouden door een graaf, terwijl Figaro zich tegelijkertijd moet onttrekken aan zijn trouwbelofte aan een andere vrouw (Marcellina) als hij een schuld niet afbetaalt. Dan volgen kluchtige misverstanden, ontmaskeringen en verkleedpartijen, maar uiteindelijk een happy end voor alle partijen.
Mozarts opera wordt beschouwd als een meesterwerk, maar werd bij de première op 1 mei 1786 niet goed ontvangen door de Weners, de reactie die misschien werd gekleurd door Mozarts muzikale rivalen, waaronder de hofcomponist Antonio Salieri. De opera deed het in 1787 veel beter in Praag, wat Mozart aanmoedigde om in dit genre door te gaan. Voor Don Giovanni en Cosi fan tutte (1790) schreef Lorenzo Da Ponte opnieuw de libretto's. Don Giovanni, het legendarische verhaal van de schijnbaar onweerstaanbare maar noodlottige vrouwenveroveraar Don Juan, was een succes in Praag en ging in première op 29 oktober 1787, maar slaagde er opnieuw niet in om de Weense muziekliefhebbers te inspireren; zij kwalificeerden Mozarts muziek opnieuw als "te geavanceerd" en "moeilijk" (Arnold, 1212).
Cosi fan tutte vertelt in twee bedrijven het verhaal van twee soldaten, Ferrando en Guglielmo, die met Don Alfonso wedden dat hun respectievelijke geliefden (Fiordiligi en Dorabella) trouw zullen blijven terwijl ze Napels verlaten voor een periode van actieve dienst. Beide officieren vertrekken, maar keren vermomd terug om te proberen elkaars geliefden te verleiden, dit alles met de betrokkenheid van het dienstmeisje Despina die zelfs het huwelijk van de twee koppels regelt. Het vermomde paar vertrekt voordat de dubbele bruiloft zal plaatsvinden en keert terug als zichzelf om de ontrouw van hun geliefden te onthullen. Uiteindelijk wordt alles vergeven en zingen de paren de lof van de Rede. De uitvoeringen van Cosi fan tutte waren een succes vanaf januari 1790, maar werden prompt ingeperkt in februari toen de keizer stierf en alle operahuizen en concertzalen werden gesloten als teken van eerbied.
Ondanks Mozarts bredere muzikale succes had hij nog steeds moeite om erkenning te krijgen in Wenen. Hij wist zich in 1787 weliswaar van een hofbenoeming als componist van kamermuziek te verzekeren, maar dit was niet de positie waarop hij had gehoopt. De positie werd niet goed genoeg betaald om in zijn behoeften te voorzien, hoewel hij - die erom bekend stond te dineren met champagne en oesters - wellicht een groter inkomen nodig had dan de gemiddelde musicus. Mozarts financiële situatie verslechterde vanaf 1788 aanzienlijk, zozeer zelfs dat hij zijn vrienden vaak om geld moest vragen. Opnieuw moest Mozart elders op zoek naar een gunstiger ontvangst van zijn werk, maar reizen naar Berlijn en Frankfurt verbeterden zijn slechte financiën niet. Zijn vrouw had een kuur nodig in de beroemde wateren van Baden-Baden; wederom een aanslag op Mozarts middelen. De tijd die hij in Duitse steden doorbracht, stelde hem in elk geval in staat om de werken van Bach beter te bestuderen, met name diens vaardigheid met contrapuntische technieken.
Ondanks het gebrek aan erkenning en een gezondheid die verder achteruitging, bleef Mozart symfonieën, concerto's en dansmuziek componeren. Hij componeerde de opera La clemenza di Tito (De lankmoedigheid van Titus), die in opdracht werd gegeven om te markeren dat de nieuwe keizer koning van Bohemen werd bij zijn kroning in Praag. Het werk ging in september 1791 in première. Mozart voerde ook zijn Kroningsmis van 1779 opnieuw uit.
In september 1791 kwam er nog een opera: Die Zauberflöte ofwel De Toverfluit. Deze tweeakter, op een libretto van Emanuel Schikaneder, vertelt het verhaal van Tamino die gelooft dat hij uit een slang is gered door een vogelvanger genaamd Papageno, terwijl het in werkelijkheid om bedienden van de Koningin van de Nacht ging. Tamino wordt dan verliefd op Pamina (of beter gezegd, op een afbeelding van haar), dochter van de koningin. Wanneer Pamina gevangen wordt genomen door de priester Sarastro, probeert Tamino haar te redden met zijn toverfluit, maar ze wordt bewaakt door een Moor genaamd Monostatos. Tamino is uiteindelijk succesvol, de gevangene en de redder worden verliefd op elkaar en Tamino wordt door Sarastro ingewijd in het priesterschap. Ondertussen moet Pamina verschillende beproevingen van haar liefde doorstaan. Alles loopt goed af en de Egyptische goden Isis en Osiris worden geprezen in de finale van de opera. Het werk zit vol verwijzingen naar de geheimzinnige vrijmetselaarsbeweging, waarschijnlijk meer dan waar de collega-vrijmetselaars van de componist zich op hun gemak bij voelden op een openbaar podium (Mozart had zich in 1784 bij de beweging aangesloten). De opera was een succes, maar de uitgebreide partituur – barstensvol "pakkende liederen, betoverende aria's en duetten, spectaculaire stukken en nobele refreinen" (Sadie, 190) – was opnieuw verrassend complex voor een publiek dat vooral op zoek was naar licht entertainment.
Mozarts latere werken
Tussen de opera's door componeerde Mozart veel kamermuziek. "Misschien is zijn bekroning van de kamermuziek wel het paar strijkkwintetten, K515 en 516 uit 1787, werken met een nieuwe rijkdom, warmte en diepte van gevoel" (Sadie, 188). Tegelijkertijd smeedden Mozarts pianoconcerten uit het midden van de jaren 1780 "een nieuw soort relatie tussen solist en orkest... het rijke schrift voor de orkestrale blaasinstrumenten helpt elk concert een eigen karakter te geven" (Sadie, 189).
In 1791 volgde, eindelijk, erkenning in Wenen toen Mozart werd benoemd tot kapelmeester van de Stephansdom (hoewel hij niet lang genoeg leefde om de positie op zich te kunnen nemen). Mozarts laatste grote werk, het Requiem, werd in opdracht van een Weense edelman gemaakt om de dood van zijn jonge vrouw te herdenken. De opdracht werd in het geheim gedaan omdat de koper iedereen wilde laten denken dat hij het stuk zelf had gecomponeerd voor zijn verloren liefde. Mozart kreeg geen tijd van leven om het werk te voltooien; deze taak werd overgenomen door zijn leerling Franz Süssmayr.
Mozarts beroemdste werken
De bekendste werken van Wolfgang Amadeus Mozart zijn:
- 60 symfonieën
- 24 strijkkwartetten
- 23 pianoconcerten
- 18 pianosonates
- 16 missen
- 5 vioolconcerten
- Mitridate, re di ponto, opera (1770)
- Kroningsmis (1779)
- Idomeneo, opera (1781)
- Die Entführung aus dem Serail, opera (1782)
- Le nozze di Figaro, opera (1786)
- Don Giovanni, opera (1787)
- Cosi fan tutte, opera (1790)
- La clemenza di Tito, opera (1791)
- Die Zauberflöte, opera (1791)
- Requiem (1791)
Naast het bovenstaande schreef Mozart concerten voor blaasinstrumenten zoals de klarinet, naast vele andere stukken voor solo-instrumenten, kamermuziek en gewijde muziek.
Dood & Nalatenschap
Mozart stierf op 5 december 1791 in Wenen, waarschijnlijk aan een combinatie van een nierziekte en reumatische koorts. De componist liet niet genoeg geld na om te verhinderen dat hij werd begraven in een eenvoudig ongemarkeerd graf op de begraafplaats van San Marco, en daardoor is de precieze locatie van zijn overblijfselen niet bekend.
Mozarts muziek beïnvloedde veel latere componisten, van Ludwig van Beethoven (1770-1827) tot Gioachino Rossini (1792-1768). Zijn opera's tilden het subgenre van de komische opera naar nieuwe hoogten, zijn pianoconcerten wezen de weg naar de majestueuze orkestrale symfonieën die nog moesten komen, en zijn kamermuziek onthulde nieuwe mogelijkheden van muzikale techniek en expressie, harmonische textuur en elegantie. In de 19e eeuw werd Mozart vaak de Rafaël van de muziek genoemd, en net als die renaissanceschilder schiep hij nieuwe, levendige kleuren en pure vreugde in zijn kunst. Kortom, Mozart maakt aanspraak op erkenning als de grootste musicus aller tijden. Degenen die na hem kwamen, hadden daarmee een doel om te evenaren of zo mogelijk voorbij te streven; maar weinigen zijn echt in de buurt gekomen.
Mozarts Requiem werd gespeeld tijdens de herdenkingsdienst van Joseph Haydn in 1809. Haydn had eens tegen Mozarts vader gezegd: "Voor God, en als een eerlijk man, zeg ik u dat uw zoon de grootste componist is die mij bekend is" (Arnold, 1209). Mozart blijft immens en bijna universeel populair, zijn muziek overschrijdt culturele grenzen en verschijnt overal, van filmsoundtracks tot beltonen van mobiele telefoons (wie heeft Eine Kleine Nachtmusik niet ooit ergens vrolijk een stilte horen onderbreken?). Misschien wel de beste verklaring voor deze blijvende populariteit werd gegeven door de componist Antonín Dvořák (1841-1904), die eenvoudigweg opmerkte dat "Mozart zonneschijn is" (Thompson, 78).