Franz Schubert (1797-1828) was een Oostenrijks componist van romantische muziek die vooral bekend werd door zijn liederen, symfonieën, pianomuziek en kamermuziek. Schuberts carrière duurde slechts 15 jaar, maar hij was een productief componist. Schubert, die nooit het podium betrad als dirigent of pianovirtuoos, verwierf pas ver na zijn vroege dood op 31-jarige leeftijd internationale bekendheid. Hij wordt tegenwoordig beschouwd als een van de belangrijkste grondleggers van de romantische muziekstroming.
Jeugd
Franz Peter Schubert werd geboren op 31 januari 1797 in Wenen, Oostenrijk. Zijn vader Franz Theodor, die oorspronkelijk uit Moravië kwam, was een onderwijzer met een eigen school en hij leerde Franz junior en zijn andere kinderen verschillende muziekinstrumenten bespelen. Franz' moeder Elisabeth kwam uit Silezië en verdiende de kost als huisbediende. De familie speelde samen in een strijkkwartet met Franz op de altviool (terwijl hij ook viool en piano had leren spelen en als sopraan zong in het plaatselijke koor). Franz' orgelleraar Michael Holzer merkte op: "Als ik hem iets nieuws wilde bijbrengen, wist hij het al. Daarom gaf ik hem niet echt les, maar sprak ik alleen maar met hem en bekeek hem met stille verbazing" (Schönberg, 125).
In 1808 toonde Franz genoeg talent om een beurs te krijgen voor een studie aan het seminarie van het Keizerlijk College, het Stadtkonvikt. Daar studeerde hij bij de beroemde componist Antonio Salieri (1750-1825). Nog in zijn vroege tienerjaren begon Franz aan zijn eerste composities: verschillende liederen (waaronder Hagars Klage) en een reeks strijkkwartetten. Toen hij op 16-jarige leeftijd de school had verlaten, bezocht hij de keizerlijke lerarenopleiding van Wenen. Een jaar later was Franz' eerste baan het verzorgen van muzieklessen aan dezelfde school als zijn vader. Franz verliet het ouderlijk huis pas eind 1816.
Karakter
De muziekhistoricus C. Schonberg geeft de volgende samenvatting van Schuberts fysieke verschijningsvorm en karakter:
Hij was een popperig mannetje: klein (ongeveer 1 meter 56), en zo kort en dik dat hij de bijnaam "Schwammerl" ('champignon') kreeg, met krullend bruin haar, een stompe neus, een rond gezicht en een gerimpelde kin. Zijn gezichtsvermogen was zwak en hij droeg altijd een bril. Over het algemeen was hij goedaardig en kon hij gemakkelijk worden overgehaald om aan de piano walsen te spelen en te improviseren op feestjes. Soms was hij echter humeurig en opvliegend, vooral tijdens zijn ziekte.(128)
Schonberg gaat verder met het beschrijven van Schuberts schrijfroutine:
Vanaf een uur of 9 's ochtends (tenzij hij last had van een kater) tot 2 uur 's middags componeerde hij. Daarna ging hij de stad in. Tenzij hij ergens werd uitgenodigd voor een etentje of een feestje, bezocht hij de cafés... Daar bleef hij tot middernacht, rokend, koffie en wijn drinkend, de kranten lezend, hofhoudend met zijn kring.
(ibidem)
Vriendenkring en Schubertiades
In 1814 werd Schubert verliefd op de zangeres Therese Grob, maar de genegenheid was niet wederzijds. De sopraan had opgetreden in Schuberts feestelijke mis voor de Lichtentalse kerk. In 1816 werd hij opnieuw afgewezen, ditmaal bij zijn sollicitatie als leraar in Laibach (het huidige Ljubljana), en dus besloot hij fulltime te gaan componeren. Schubert verliet het ouderlijk huis en vestigde zich in het hart van Wenen, waar hij goed bevriend raakte met Franz von Schober. Schober hield van het goede leven en probeerde Schubert geregeld afleiding te bieden, zij het niet altijd met succes. Zoals Schober ooit zei: "Als je overdag naar hem toe gaat, zegt hij: 'Hallo, hoe gaat het met je? – Goed' en werkt dan verder, waarna je weer kunt vertrekken" (Wade-Matthews, 338).
In 1818 verbleef Schubert vijf maanden op het landgoed van de Hongaar Johann Karl, graaf Esterházy van Galánta, in het tegenwoordige Slowakije, waar hij diens dochters pianoles gaf. Misschien waren dit Schuberts gelukkigste dagen, want hij schreef aan een vriend: "Ik leef en componeer als een god" (Wade-Matthews, 340). Hij werd goed betaald en leek het niet erg te vinden om het bediendenverblijf te moeten delen, waarbij hij in een brief naar huis opmerkte dat "ik tot nu toe gespaard ben gebleven voor diners met de familie" (Steen, 224). Hij vermaakte zich ook met het kamermeisje.
In 1819 (en opnieuw in 1825) bracht Schubert samen met de bariton Johann Michael Vogl (1768-1840) de zomermaanden door in Steyr in Opper-Oostenrijk, waar hij in de bossen wandelde en het uitzicht op de bergen bewonderde. Hier componeerde hij zijn beroemde Forellenkwintet, in opdracht van een lokale mijningenieur. Het kwintet is geïnspireerd op het eerdere lied van de componist, eveneens getiteld Die Forelle. De muziekhistoricus John Reed beschrijft het lied als volgt:
... het eerste instrumentale werk dat door en door Schubertiaans van geest en idioom genoemd kan worden. Het was duidelijk geïnspireerd op de schoonheid van het Stiermarkse platteland, een hooggestemd werk vol dansende ritmes, maar tegelijkertijd in het hart een soort betoverde stilte bewakend, zodat de polsslag voortdurend wordt vertraagd in een meditatieve dans. Het is de eerste volledige uitwerking van Schuberts natuurmystiek.(Arnold, 1643)
Terug in Wenen profiteerde Schubert van het toenemende aantal mensen uit de middenklasse dat muzikale soirées aan huis organiseerde. Schubert werd een populaire attractie op deze evenementen. Hij organiseerde ook zelf feesten met zijn goede vrienden, waaronder musici, dichters, schilders, zangers en studenten, die bijeenkwamen om naar zijn muziek te luisteren. Deze bijeenkomsten werden Schubertiades genoemd.
Ondanks zijn populariteit in deze sociale kringen binnen Wenen, was Schubert nog steeds niet bekend in de grote wereld. Hij leefde het bohemienleven in cafés en op feesten en lijkt altijd geld te hebben verdiend met zijn muziek, maar hij gaf het meestal uit zodra hij het kreeg. Bredere erkenning kwam uiteindelijk in 1821 toen een van zijn liederen in première ging in het Weense Burgtheater. Schubert was niet erg bezig met zelfpromotie en stelde zich tevreden met het verdienen van zijn brood met lesgeven, de publicatie van zijn composities en zeer incidentele informele openbare uitvoeringen. Zoals de muziekhistoricus Jeremy Siepmann opmerkt: "Schubert zou de nachtmerrie van een uitgever zijn geweest. Misschien stond er nooit een groot componist zo subliem onverschillig tegenover zijn carrière of reputatie." Schubert lijkt zich inderdaad geen zorgen te hebben gemaakt over de vraag of zijn werk ooit werd uitgevoerd. Hij leefde om te componeren, zoals hij zelf ooit aan een vriend schreef: "De staat moet mij onderhouden. Ik ben in de wereld gekomen met geen ander doel dan componeren" (Schönberg, 124). Zijn muziek verwierf postuum internationale bekendheid, en hij was de eerste grote componist die dit bereikte zonder zelf dirigent of virtuoos uitvoerder te zijn.
Liederen
Schubert schreef meer dan 600 liederen, en ze "zijn van oneindige verscheidenheid - lang en kort, lyrisch en dramatisch, eenvoudig en complex, strofisch en doorgecomponeerd" (Schonberg, 134). Een van zijn favoriete inspiratiebronnen voor deze liederen was de poëzie van Wolfgang von Goethe (1749-1832). Goethe's Faust inspireerde hem tot het lied Gretchen am Spinnrade, door John Reed beschouwd als "zijn eerste onaantastbare meesterwerk" (Arnold, 1641). Andere Schubertliederen geïnspireerd door Goethe's werken zijn Heidenröslein, Der Erlkönig – een van de grootste successen van de componist uit maart 1821 - Nur wer die Sehnsucht kennt en Kennst du das Land. In totaal componeerde Schubert zo'n 60 liederen gebaseerd op het werk van Goethe. Helaas was de dichter zelf niet onder de indruk van deze behandeling van zijn werk en stuurde een bundel van 28 liederen terug naar Schuberts uitgever, die ze had opgestuurd om toestemming te krijgen om de muziek aan hem op te dragen. Andere voorbeelden van de in totaal 91 dichters die Schubert inspireerden om liederen op hun woorden te schrijven, zijn Johann Mayrhofer, Friedrich von Schlegel, Matthäus von Collin en Friedrich Rückert.
De meest frequente zanger van Schuberts liederen was Johann Michael Vogl. Deze bariton was de sterzanger van het Hof in Wenen, en zijn steun aan Schubert zorgde ervoor dat het werk van de componist buiten Wenen meer bekendheid kreeg. Veel van Schuberts liederen waren al populair toen ze werden gepubliceerd, maar de componist verkocht de rechten onverstandig genoeg aan de muziekuitgever Diabelli. In tegenstelling tot de liederen waren Schuberts talrijke toneelwerken allemaal mislukkingen, met uitzondering misschien van de komedie Die Zwillingsbrüder uit 1820. Vooral Schuberts opera's waren te Duits van stijl toen iedereen met de nieuwe Italiaanse stijl van Rossini meeging. Een ander probleem vormden de – al dan niet noodgedwongen – zwakke libretto's die hij ter beschikking had.
Pianosonates
Schubert werd beïnvloed door het werk van Ludwig van Beethoven (1770-1827) bij zijn vroege pianosonates, maar hij ontwikkelde zijn eigen unieke stijl van ritmische thema's, asymmetrische zang, ruimtelijkheid en "zijn gebruik van het zogenaamde 'gefraseerde ritme', waarin frases van contrasterende en vaak onregelmatige lengte samensmelten tot 'superfrases', die vervolgens met elkaar samenhangen" (Siepmann). Sommige van deze werken bevatten duivels moeilijke passages die vereisen dat de pianist veel meer kan dan een gemiddelde amateurmusicus. Een ander onderscheidend kenmerk van de pianosonates is hun ongewone lengte, zoals Siepmann hier samenvat: "Schubert was misschien wel de eerste grote pianocomponist die van 'duur' een primair expressief en dramatisch hulpmiddel maakte."
De symfonieën
Schubert componeerde zijn Eerste symfonie in 1813, en deze toont de invloed van zowel Beethoven als Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791). Zijn Tweede en Derde symfonie werden gecomponeerd in 1815. De Vierde en Vijfde symfonie bleven het gevestigde klassieke model volgen en werden voltooid in 1816. De Vierde kreeg van de componist de titel Tragische mee, terwijl de Vijfde duidelijk de invloed van Joseph Haydn (1732-1809) vertoont. In de Zesde symfonie klinkt de inspiratie door Beethoven mee en Schuberts recente blootstelling aan de levendige opera's van Gioachino Rossini (1792-1868); de symfonie werd voltooid in 1818. Het werk aan de Zevende symfonie werd in 1821 beëindigd en alleen als schets bewaard.
De Achtste symfonie kreeg de titel Onvoltooide omdat hij slechts twee delen heeft in plaats van de gebruikelijke vier. Het werk werd gecomponeerd in 1822 en er is enige discussie over de vraag of Schubert inderdaad van plan was om slechts twee delen te schrijven, of dat hij het half voltooid liet, of dat de laatste twee delen gewoon verloren gingen (een overgeleverde schets van een derde deel lijkt de laatste mogelijkheid het meest waarschijnlijk te maken).
De Negende symfonie, ook getiteld De Grote, werd voltooid in 1828. Het complexe stuk werd door een Weens orkest tijdens repetities voor een nooit gerealiseerde openbare uitvoering als 'onspeelbaar' bestempeld. Helaas heeft Schubert nooit een van zijn eigen symfonieën in het openbaar gehoord, want de eerste die tijdens een concert werd gespeeld was de Zesde symfonie op 14 december 1828, een paar weken na de vroegtijdige dood van de componist. De Negende symfonie wordt vaak beschouwd als Schuberts beste, maar was zoek totdat Robert Schumann (1810-1856) hem in 1839 ontdekte tijdens het doorsnuffelen van Schuberts papieren, toen in het bezit van zijn broer Ferdinand. Schumann zag onmiddellijk de waarde van zijn vondst in en dirigeerde de première van de symfonie in Leipzig op 29 maart 1839.
Schuberts beroemdste werken
De populairstewerken van Franz Schubert zijn:
- 8 symfonieën
- 11 voltooide pianosonates
- Meer dan 600 liederen
- Die Forelle, pianokwintet (1819)
- Der Wanderer, fantasie voor piano (1822)
- Die schöne Müllerin, liederencyclus (1823)
- Octet in F (1824)
- Der Tod und das Mädchen, strijkkwartet (1824)
- Winterreise, liederencyclus (1827)
- Strijkkwintet in C (1828)
- Mis in Es (1828)
- Fantasie in f mineur voor pianoduet (1828)
Overlijden en nalatenschap
Schubert werd in 1823 gediagnosticeerd met syfilis en hij leed in zijn resterende jaren aan een slechte gezondheid door de wisselende symptomen van deze ziekte. Hij bleef componeren, met name een liederencyclus, Die schöne Müllerin, die handelt over een onbeantwoorde liefde en eindigt met een tragische verdrinkingsdood. Een andere liederencyclus was Winterreise, geïnspireerd op een gedicht van Wilhelm Müller over een orgeldraaier die zijn vak uitoefent op de winterse wegen, maar door iedereen wordt genegeerd. Daarnaast was er de Negende symfonie, het hoog aangeschreven Phantasie-pianoduet, daarnaast nog veel meer kamermuziek, en de drie laatste pianosonates die Schubert beschreef als "puur en simpel onweersbuien die met romantische regenbogen losbarsten boven sluimerende werelden" (Wade-Matthews, 342). Het laatste grote werk van de componist was een stuk voor sopraan, piano en klarinet: Der Hirt auf dem Felsen.
Franz Schubert overleed op 19 november 1828 op 31-jarige leeftijd aan tyfus. Hij werd begraven op de Währing-begraafplaats van Wenen en op zijn grafsteen staat het volgende geschreven: "De kunst van de muziek heeft hier een rijk bezit maar een nog rijkere belofte begraven."
Schuberts werken in het genre van solozang met verschillende begeleidingen was van invloed op latere componisten: "De bewering dat Schubert het Lied heeft 'uitgevonden' kan nauwelijks worden volgehouden, maar het lijdt geen twijfel dat hij er een nieuwe kunstvorm van heeft gemaakt en het volledige potentieel ervan heeft onthuld" (Arnold, 1641). Schubert, misschien wel de eerste echte romantische componist, bereidde de weg voor andere componisten van romantische muziek zoals Felix Mendelssohn (1809-1847), Robert Schumann, Frédéric Chopin (1810-1849), Johannes Brahms (1833-1897) en Antonín Dvořák (1841-1904), met zijn vermenging van natuur, muziek en poëzie. Franz Liszt (1811-1886) zei ooit dat Schubert "de meest poëtische van alle componisten" was (Sadie, 234). Een productieve schrijver die net een nieuw niveau van volwassenheid bereikte; je kunt je afvragen wat hij had kunnen bereiken als hij langer had geleefd.