Edward Elgar (1857-1934) was een Engelse componist die vooral bekend was om zijn orkestmuziek en oratoria. Tot Elgars meest geliefde werken behoren zijn Pomp and Circumstance marsen die de inspiratie vormden voor het koraal Land of Hope and Glory, een opzwepend patriottisch stuk dat vaak wordt beschouwd als het tweede volkslied van Groot-Brittannië na God Save the King.
Jeugd
Edward William Elgar werd geboren op 2 juni 1857 in Broadheath in Worcestershire, Engeland. Toen Edward nog een baby was, verhuisde het gezin naar het nabijgelegen Worcester. Zijn vader was organist in de plaatselijke kerk, stemde piano's en bezat een muziekwinkel, zodat de jonge Edward meestal omringd was door muziek. Edward leerde viool spelen (zijn enige formele muziekopleiding) en speelde in het plaatselijke orkest. Hij ging daarna meespelen in een kamermuziekgroep en toen hij begin twintig was - na een korte periode als klerk in een advocatenkantoor - had hij genoeg zelfvertrouwen om te proberen een carrière in de muziek op te bouwen. Edward speelde, dirigeerde en gaf vioolles in Worcestershire. Hij leerde zichzelf ook componeren met behulp van boeken en door veel te experimenteren verwierf hij kennis van contrapunt en orkestratie. In 1882 sloot hij zich aan bij het orkest van William Stockley in Birmingham. Hij bleef aan zijn eigen muzikale vorming werken door Parijs te bezoeken en te luisteren naar Camille Saint-Saëns (1835-1921) in het Théâtre de la Madeleine. Hij deed ook waardevolle ervaring op bij een andere bekende componist, op het Worcester Three Choirs Festival van 1884, waar hij in het orkest speelde dat werd gedirigeerd door een bezoekende Antonín Dvořák (1841-1904).
Karakter en familie
Over Elgars karakter zegt de muziekhistoricus Michael Kennedy het volgende:
Elgars persoonlijkheid was complex; zijn uiterlijk, dat van een landheer met honden aan zijn hielen, was een bewust aangenomen pose die zijn gevarieerde verdedigingsmechanismen aanvulde, die moesten suggereren dat hij geen interesse had in muziek. Zijn strijd uit het verleden en de vooroordelen tegen zijn religie [het rooms-katholicisme] lieten wonden na die succes en eer niet konden helen.
(Arnold, 624)
Elgar hield van vissen, golfen, fietsen, paardenrennen, de vossenjacht, wandelen met zijn honden en vliegeren. Hij was een fan van het voetbalteam van Wolverhampton Wanderers en hield van kruiswoordraadsels en schetsen. Hij belichaamde het Engeland van het begin van de 20e eeuw:
Hij was Edwardiaans, stoffig, een overblijfsel van Kolonel Blimp [karikatuur van reactionair nationalisme] en Empire ... Hij was lang, recht, zwaar besnord, met een haakneus en wijd uitstaande neusgaten; hij droeg zijn paraplu aan de schouder; zijn hele voorkomen was militair; hij ging onberispelijk gekleed; hij was het toonbeeld van een Edwardiaanse clubman.
(Schonberg, 568)
In 1889 trouwde Elgar met een van zijn pianoleerlingen, Alice Roberts, de dochter van een gepensioneerde generaal-majoor van het Indiase leger. Alice was negen jaar ouder dan Elgar en na een huwelijksreis op het Isle of Wight haalde ze hem over om naar Londen te verhuizen, waar hij gemakkelijker de aandacht kon trekken van muziekregisseurs en uitgevers. Het paar kreeg een dochter, Carice, geboren in september 1890. Het jaar daarop verhuisde het gezin terug naar Worcestershire en het kuuroord Malvern, waar Elgar bleef componeren en muziekles geven. In 1904 verhuisden ze opnieuw, dit keer naar Hereford. In 1912 keerde het gezin terug naar Londen, ditmaal naar een groot huis in Hampstead.
Erkenning
Elgar liet zijn orkeststuk Sevillana uitvoeren in het Crystal Palace in 1884, maar dat werd niet de start van zijn carrière als componist. Elgar bleef noodgedwongen muziekles geven om de eindjes aan elkaar te knopen en beschreef deze bezigheid ooit als "als het draaien aan een slijpsteen met een ontwrichte schouder" (Steen, 865). Hij moest nog een aantal jaren wachten op zijn doorbraak, die uiteindelijk kwam in 1890 met zijn Froissart-ouverture. Dit werk ging in première op een plaatselijk festival en werd daarna uitgegeven door Novello. De Classical Music Encyclopedia beschrijft Froissart als "een werk dat geheel karakteristiek is in zijn ridderlijke zwier" (280). Langzaamaan, in het begin van de jaren 1890, kreeg Elgar meer en breder succes op andere lokale festivals, vooral met zijn cantates The Black Knight (1893) en King Olaf (1896). Een ander werk uit deze periode was The Light of Life (1896), een oratorium. Bredere nationale bekendheid kwam in 1897 toen Elgars Imperial March werd gespeeld ter ere van het diamanten jubileum van Koningin Victoria (r. 1837-1901). Het jaar daarop componeerde hij de Caractacus cantate voor het Leeds Festival.
Elgar vestigde zijn naam als origineel componist met zijn Enigma Variaties (ook wel Variations on an Original Theme genoemd). Het orkestwerk bestaat uit 14 variaties op een thema, elk bedoeld om een persoonlijke vriend van Elgar uit te beelden; twee ervan stellen Elgar voor (de laatste) en zijn vrouw (de eerste). De ondertitel Enigma verwijst naar het onvermogen van ieder die het tot nu toe probeerde, de contrapuntische melodie die door alle 14 delen loopt positief te identificeren. De 11e Enigma Variatie is merkwaardig omdat het simpelweg een triangel gebruikt om het naamplaatje op de halsband van de buldog te suggereren die zichzelf droogschudt na een duik in de rivier de Wye (de hond behoorde toe aan G. W. Sinclair, de organist van Hereford Cathedral). De Enigma Variaties werden voor het eerst uitgevoerd in juni 1899 in de St. James' Hall in Londen. De uitvoering werd gedirigeerd door Hans Richter (1843-1916), die een belangrijk voorvechter werd van Elgars werk. De Engelse componist en muziekhistoricus Hubert Parry (1848-1918) zei ooit over Elgar: "Wees attent op de muziek van deze man; hij heeft iets te zeggen en weet hoe hij het moet zeggen" (Wade-Matthews, 416). Andere dirigenten op het Europese vasteland stemden in met het oordeel van Richter en Parry, en zo kreeg Elgar internationale bekendheid.
Een van Elgars meest geliefde liederencycli is Sea Pictures, en dit werk, gebaseerd op vijf gedichten (een van Alice Elgar, een ander van Browning) werd voor het eerst uitgevoerd door de alt Clara Butt (1872-1936), in 1899 op het Norwich Festival. De 20e eeuw begon goed voor de componist toen hij opdracht kreeg een koorwerk te schrijven voor het Birmingham Festival. The Dream of Gerontius viel eigenlijk niet in goede aarde bij het premièrepubliek, hetgeen te wijten was aan een gebrek aan repetitietijd, maar het volgende jaar was het een succes in Duitsland en sindsdien wordt het door critici erkend als een van Elgars beste werken. Elgar werd nu in ieder geval erkend als een van Engelands beste componisten ooit. In 1900 ontving hij een eredoctoraat van de Universiteit van Cambridge en later zouden er nog meer volgen, onder andere van Oxford en Yale. In 1901 componeerde hij zijn Cockaigne Ouverture.
Land van hoop en glorie
De kers op de veelgelaagde taart van erkennning kwam in 1902. Elgar schreef in dat jaar zijn Coronation Ode, die in juni zou worden uitgevoerd op het gala van Covent Garden in Londen in aanwezigheid van Koning Edward VII (r. 1901-1910). Helaas werd het gala afgelast vanwege de slechte gezondheid van de koning. De ode bevatte het opzwepende Land of Hope and Glory op woorden van A. C. Benson. Het werk ging uiteindelijk in première op het Sheffield Festival in oktober daaropvolgend. Koninklijke goedkeuring voor Elgars werk kwam in 1904 toen hij werd geridderd. In 1911 ontving hij de eervolle Order of Merit.
Land of Hope and Glory was eigenlijk een bewerking van het triogedeelte van Elgars eerste Pomp and Circumstance-mars uit 1901. De titel van deze marsen - er kwamen er nog vier bij in de twee decennia daarna - komt voor in Othello van William Shakespeare (1564-1616). Het publiek was meteen weg van de marsen. Elgar schreef in zijn autobiografie:
Ik zal nooit de scène vergeten aan het einde van de eerste, die in D-groot. De mensen stonden gewoon op en schreeuwden. Ik moest het nog een keer spelen - met hetzelfde resultaat; in feite weigerden ze me door te laten gaan met het programma... Enkel om de orde te herstellen, speelde ik het stuk een derde keer.
(Schonberg, 571)
Land of Hope and Glory is sindsdien een soort officieus volkslied geworden, waarmee Elgars plaats tussen de belangrijkste Britse componisten verder is verstevigd.
Kennedy geeft de volgende samenvatting van Elgars kenmerkende stijl van componeren:
Zijn gave voor melodie ligt aan de basis van al zijn werk; zijn harmonie is soms rijk chromatisch, dan weer eenvoudig en ontroerend diatonisch; zijn gebruik van tonaliteit is vaak instabiel en ongrijpbaar, waardoor de muziek een luchtige, fantastische toon krijgt; zijn bezetting is briljant en kleurrijk, met een bijzonder indrukwekkend gebruik van strijkerstexturen; zijn compositiestijl is gebaseerd op een voorliefde voor sequenties, voor stijgende tertsen, dalende septiemen en parallelle drieklanken.
(Arnold, 624)
Latere werken
In zijn huis in Hereford schreef Elgar tussen 1904 en 1906 twee symfonieën, het oratorium The Kingdom en zijn Introductie en Allegro voor strijkkwartet en strijkers. De componist werd geëerd met een driedaags festival voor zijn muziek in Covent Garden in 1904. De première van de Eerste Symfonie vond plaats in december 1908 en oogstte veel bijval; de vraag ernaar was zo groot dat het werk in het eerste jaar meer dan 100 keer werd uitgevoerd. Elgar droeg de symfonie op aan Hans Richter.
Elgar voltooide zijn Vioolconcert in 1910, waarin hij muziek hergebruikte die hij in zijn jeugd had gecomponeerd. In 1911 volgde hij Richter op als dirigent van het London Symphony Orchestra. In 1912 schreef Elgar de ode Music Makers en het maskerspel Crown of India, die de Delhi Durbar van het jaar daarvoor herdachten toen Koning George V (r. 1910-1936) tot Keizer van India werd gekroond. In 1913 componeerde hij Falstaff, een symfonisch gedicht. Toen trof de ramp van de Eerste Wereldoorlog Europa. Elgar reageerde met zijn cantate The Spirit of England in 1917 en, in hetzelfde jaar, The Fringes of the Fleet, een op muziek gezette verzameling gedichten van Rudyard Kipling (1865-1936) die de oorlogsinspanningen vierden vanuit het perspectief van Britse zeelieden. Op een meer praktische manier kreeg Elgar een aanstelling als special constable (agent-vrijwilliger) bij de Hampstead Volunteer Reserve.
Na de oorlog bleef Elgar componeren en grammofoonplaten opnemen. 1919 was een druk jaar waarin hij zijn Celloconcert, een strijkkwartet en een pianokwartet voltooide, naast andere kamermuziekwerken. Toen stopte hij. Hoewel hij nog 15 jaar leefde, componeerde Elgar geen belangrijke werken meer, met uitzondering van de laatste mars Pomp and Circumstance uit 1930. De reden voor dit lange hiaat kan de dood van Alice zijn geweest in april 1920. Ze werd 71.
Elgars beroemdste werken
De bekendste werken van Edward Elgar zijn:
- 2 Symfonieën
- Enigmavariaties (1899)
- Sea Pictures, liederencyclus (1899)
- De droom van Gerontius, koorwerk (1900)
- Pomp and Circumstance, marsen (1901-30)
- Kroningsode (1902)
- Introductie en Allegro voor strijkkwartet en strijkers (1906)
- Romance, solowerk voor fagot (1909)
- Vioolconcert (1910)
- Falstaff, orkestwerk (1913)
- Sonate voor viool (1918)
- Celloconcert (1919)
Overlijden en nalatenschap
Elgar componeerde dan wel niet meer in de jaren 1920, maar hij liet de muziek niet in de steek. In 1924 werd de componist benoemd tot Master of the King's Music. In 1931 werd hij baronet. Elgar dirigeerde veel in deze periode, met als hoogtepunt het optreden van Yehudi Menuhin (1916-1999) tijdens de uitvoering van zijn Vioolconcert in 1932. Toen, ook in 1932, keerde Elgar plotseling terug naar het componeren van een groots werk. De BBC gaf opdracht voor een symfonie en toen de pers lucht kreeg van het project, riepen de kranten dat de componist het moest afmaken, maar de tijd drong. Edward Elgar stierf aan kanker in Worcester op 23 februari 1934. Hij werd begraven naast zijn vrouw Alice op de begraafplaats in Little Malvern. De componist had bedongen dat niemand zijn onvoltooide Derde Symfonie mocht aanraken, maar in 1997 werd het voltooid door Anthony Payne.
Engeland had geen grote componist meer gehad sinds de 17e eeuw en Henry Purcell (1659-1695). Elgars werk blies de klassieke muziek in Engeland bijna eigenhandig nieuw leven in. Hij was enorm populair tijdens zijn leven, maar na de Eerste Wereldoorlog kwam er een reactie omdat hij een vervlogen tijdperk ging vertegenwoordigen. Zijn provinciale wortels die uitgroeiden tot een burgerlijke karikatuur, zijn uitgesproken Edwardianisme en zijn associatie met nationalistische muziek keerden zich nu allemaal tegen hem. In veel opzichten was Elgars muziek "een mengeling van noblesse en nostalgie, [het] definieerde de Britse geest aan het einde van het Victoriaanse tijdperk" (Wade-Matthews, 58). Maar het Victoriaanse en Edwardiaanse tijdperk waren in de vergetelheid geraakt door de enorme omwenteling van een wereldoorlog. De naoorlogse wereld leek geen behoefte te hebben aan zulke ouderwetse romantici. Vanaf de jaren 1960 echter begon Elgars ster toch weer te rijzen, vooral nu dirigenten zijn muziek begonnen uit te voeren zoals die bedoeld was, zonder overdreven versieringen. Zijn muziek heeft weer de plaats gekregen die haar toekomt, als behorend tot het beste dat een Britse componist ooit heeft voortgebracht. Bovenal wordt Elgar vandaag de dag erkend om zijn individualisme, vitaliteit en zijn behandeling van het grote moderne symfonieorkest, waar hij zich een meester toonde in het benutten van het volledige uitvoeringspotentieel met behulp van de rijke textuur van zijn muziek. Zoals de componist Fritz Steinbach (1855-1916) ooit opmerkte, was Elgar "een onverwacht genie en een wegbereider op het gebied van orkestratie...Volledig originele effecten met een bijna unieke virtuositeit" (Schonberg, 569).