Franz Liszt (1811-1886) was een Hongaarse componist van romantische muziek. Liszt verwierf eerst internationale bekendheid als pianovirtuoos, een activiteit waarin hij een pionier was, en daarna als componist van pianowerken en symfonische gedichten, een vorm die hij nieuw creëerde. Liszt transcribeerde veel muziek van voorgangers en bood genereuze ondersteuning aan andere componisten. Zo heeft hij een blijvende bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de muziek.
Jonge jaren
Franz Liszt werd geboren in Raiding op 22 oktober 1811. De regio maakte toen deel uit van Hongarije, maar hoort tegenwoordig bij Oostenrijk. Franz' vader, Adam Liszt, was ambtenaar aan het hof van Nikolaus II, Prins Esterházy (1765-1833), en een amateurmusicus die Franz piano leerde spelen. Prins Nikolaus had de componist Joseph Haydn (1732-1809) aangenomen om aan zijn hof te werken, en toen Franz zijn duidelijke talent als pianist toonde, financierde Haydn de verdere muzikale opleiding van de jongen in Wenen in 1822, een doel dat werd aangemoedigd met financiële hulp door verschillende andere edelen. In Wenen studeerde Franz bij Carl Czerny (1791-1857) en Antonio Salieri (1750-1825). Beethoven ontmoette de jonge Hongaar en was onder de indruk van zijn vaardigheden. De familie Liszt verhuisde in 1823 naar Parijs. Ze bezochten Londen drie keer, waarbij Franz speelde voor George IV van Groot-Brittannië (1762-1830). Liszt vestigde zich in Parijs vanaf 1827 en ontmoette de componist Hector Berlioz (1803-1869), wiens romantische idealen de Hongaar diep zouden beïnvloeden. Hij vervolgde zijn opleiding bij bekende leraar-componisten als Ferdinando Paer (1771-1839) en Anton Reicha (1770-1836).
Pianovirtuoos
Liszts lot werd bezegeld toen hij de grote vioolvirtuoos Niccolò Paganini (1782-1840) in 1831 in Parijs hoorde spelen. Het charismatische optreden van de violist inspireerde Liszt tot het evenaren van dat succes op de piano. Als componist werd hij later geïnspireerd door Paganini's Caprices om zijn Transcendentale Studies en Grandes études de Paganini (beide 1851) te schrijven.
Na jaren van intensieve dagelijkse oefening werd Liszt inderdaad een virtuoos pianist. Hij had hierbij voordeel van zijn lange gespierde vingers en duimen, en zijn speelstijl was zeker opvallend. Felix Mendelssohn (1809-1847) merkte ooit op: "Ik heb geen musicus gezien bij wie het muzikale gevoel, zoals bij Liszt, doorliep tot in de toppen van de vingers en daar onmiddellijk uitstroomde" (Wade-Matthews, 366). Zoals de muziekhistoricus C. Schonberg opmerkt:
Hij had alles mee - een goed uiterlijk, uitstraling, kracht, een kolossale techniek, een ongekende sonoriteit, en het soort opportunisme (althans in zijn beginjaren) dat het publiek op de meest cynische manier kon bedienen.
(212)
Liszt werd zo'n populaire attractie in de salons van de welgestelden, vooral bij de vrouwelijke toehoorders, dat zijn verafgoding bekend werd als 'Lisztomanie', een term bedacht door de dichter Heinrich Heine (1797-1856). Dames hijgden en zwijmelden voor deze duivel van het klavier, ze streden zelfs om de handschoenen van de maestro als hij zo onvoorzichtig was ze bij zijn piano te laten liggen, of als hij ze dramatisch op de vloer had geworpen, wat hij vaak deed voordat hij begon te spelen. Liszt wakkerde de manie aan door zo vaak mogelijk te spelen en de mooiste stukken uit te kiezen, meestal eigen muziek. Bovendien:
Hij deed veel om de sociale status van uitvoerende musici te verhogen. Zijn concerten waren ook zeer vernieuwend: hij vond de term 'recital' uit en was de eerste artiest die regelmatig optrad zonder artiesten in het voorprogramma; hij was de eerste die de piano zijwaarts draaide, in plaats van met zijn gezicht naar het publiek; en hij was de eerste die een breed repertoire speelde.
(Sadie, 226)
In 1840 had Liszt naam gemaakt als de grootste pianist aller tijden. Hij toerde en gaf adembenemende recitals, dikwijls om geld in te zamelen voor goede doelen, door heel Europa, van Ierland tot Rusland, op allerlei locaties, van paleizen tot dorpshuizen. Er was zelfs een optreden in Constantinopel (nu Istanbul). Maar in 1847 stopte Liszt met toeren om zich te concentreren op het componeren; openbare optredens werden zeldzaam en beperkten zich grotendeels tot liefdadigheidsevenementen waarvoor hij geen honorarium aannam.
Karakter en relaties
Liszt was rijzig, slank, en droeg zijn haar lang. Schonberg geeft de volgende samenvatting van Liszts complexe karakter:
Hij kon vriendelijk en vrijgevig zijn, maar zich ook van een andere kant laten zien en zich arrogant en wispelturig gedragen. Hij was ijdel en had behoefte aan constante ophemeling, maar kon ook oprecht nederig zijn in de aanwezigheid van een genie als Wagner... Voor velen was hij de uomo universale van de muziek. Zijn bewonderaars zagen alleen zijn goede kanten. Voor anderen was hij een en al klatergoud en gebakken lucht...
(213)
Voordat hij op zijn oude dag bekend kwam te staan om zijn vroomheid, beleefde Liszt behoorlijk wat amoureuze avonturen. De pianist begon in 1834 een relatie met gravin Marie d'Agoult. Nadat de getrouwde Marie zwanger was geraakt van Liszts kind, woonde het stel een tijdje in Zwitserland en daarna in Italië. De reizen in deze periode inspireerden de componist tot het schrijven van een aantal pianostukken, gegroepeerd in drie 'jaren' en samen Années de pèlerinage (Pelgrimsjaren) getiteld. Uiteindelijk kreeg het koppel samen drie kinderen: Daniel stierf op 20-jarige leeftijd in 1859 aan de gevolgen van een ziekte, Blondine stierf in 1862 en de derde, Cosima (geb. 1837) trouwde met de dirigent Hans von Bülow (1830-1894) en vervolgens met de componist Richard Wagner (1813-1883). Deze laatste relatie zette de verhouding tussen Wagner en Liszt onder druk, maar de twee verzoenden zich uiteindelijk. Liszt en de Gravin leefden apart vanaf 1839 en gingen volledig uit elkaar in 1844, omdat hun relatie niet bestand was tegen de druk van Liszts constante tournees.
In 1848 aanvaardde Liszt zijn positie als muziekdirecteur van het hertogelijke hof in Weimar - hij kreeg de flamboyante titel 'Kapellmeister Extraordinarius'. Hij woonde nu samen met Prinses Carolyne Sayn-Wittgenstein, die vervreemd was van haar man en probeerde te scheiden (wat haar nooit gelukt is). In Weimar schreef Liszt veel van zijn meest invloedrijke stukken.
Weimar
Liszt schreef twee symfonieën geïnspireerd door de Faustlegende, een figuur die een pact sluit met de duivel om grote kennis en macht te verkrijgen ten koste van zijn ziel. Liszt componeerde de tweedelige symfonie Dante (volledige titel: Een symfonie op Dante's Divina commedia) rond 1856 en de Faust-symfonie rond 1857. Deze laatste heeft drie delen: Faust, Gretchen en Mephistopheles.
Liszt creëerde het symfonisch gedicht (en bedacht deze term zelf); in wezen een symfonie met één beweging, maar geïnspireerd door een literaire tekst, een kunstwerk of zelfs een landschap. In Weimar componeerde Liszt een hele reeks symfonische gedichten, waaronder Tasso, Les préludes gebaseerd op een gedicht van Alphonse de Lamartine, Mazeppa, Hamlet en Hunnenschlacht. Hij componeerde het Pianoconcert in Es (1853) - waarin de nederige triangel een ongewone plaats inneemt - de Totentanz (dodendans) voor piano en orkest (1849, maar twee keer herzien), de Hongaarse rapsodieën en de pianocyclus Harmonies poétiques et religieuses.
De componist was nooit helemaal tevreden met zijn werk en keerde tijdens zijn lange carrière vaak terug naar bestaande stukken om die te herzien. Daarnaast is het opmerkelijk dat sommige pianowerken van Liszt een echte uitdaging zijn om te spelen, zelfs voor een volleerd pianist, terwijl andere werken juist onweerstaanbaar zijn voor bijna elke pianist, met name stukken als Liebestraum No. 3. Zijn Pianosonate in B mineur (1854), met zijn kronkelige manipulatie van een centraal thema, wordt beschouwd als een sleutelstuk van de Romantische muziekstroming.
Liszt steunde andere componisten tijdens zijn carrière, transcribeerde honderden werken van anderen en vormde in Weimar een centrum voor opkomende componisten die tegen de regels van de klassieke muziek ingingen of pioniers waren in hun eigen land, zoals Edvard Grieg (1843-1907) in Noorwegen en Bedrich Smetana (1824-1884) in Bohemen. Als dirigent liet Liszt werken horen van onder andere Richard Wagner, Hector Berlioz, Franz Schubert (1797-1828), Robert Schumann (1810-1856), Giuseppe Verdi (1813-1901) en Gaetano Donizetti (1797-1848). Liszt was vooral een promotor van opera, misschien bij wijze van compensatie, gezien zijn enige eigen uitstapje op dat gebied, zijn Don Sanche uit 1825.
Liszts tijd in Weimar liep af toen de conservatieve samenleving daar eindelijk genoeg kreeg van zijn schandalige relatie met Prinses Carolyne, die haar man niet kon overhalen te scheiden ondanks een beroep op de Paus voor hulp. Ook Liszts promotie van opkomende componisten en hun nieuwe ideeën maakte hem niet geliefd in Weimar. Liszt beëindigde zelf zijn Weimar-periode toen hij in 1861 naar Rome verhuisde.
Abbé in Rome
Als oudere man beschreef Liszt zichzelf als Abbé Liszt en droeg hij een soutane. In Rome, en opnieuw vrijgezel, nam hij in 1865 het besluit om geestelijke te worden, hoewel hij slechts kleine wijdingen aannam (portier, lezenaar, acoliet en exorcist). Liszt heeft nooit de vrouwenliefde opgegeven, en zijn geestelijke verplichtingen omvatten dan ook niet het celibaat. Schonberg is van mening dat de componist "zijn religie nooit erg serieus heeft genomen. Hij deed alleen alsof hij die serieus nam" (214). Er waren mensen die de componist beschreven als "Mephistopheles in een soutane", een niet geheel onbegrijpelijke benaming gezien schandalen als dat waarbij een van zijn vele minnaressen, Olga Janina, Liszt probeerde neer te schieten en daarna zichzelf van het leven beroofde.
Liszt bleef componeren, maar richtte zich nu op gewijde muziek. Drie jaar eerder was hij al deze richting ingeslagen met zijn oratorium Die Legende von der heilige Elisabeth. In 1867 had hij zijn Christus-oratorium voltooid. Andere gewijde werken waren liederen, missen en orgel- en pianowerken. Vreemd genoeg bleef Liszt zich echter aangetrokken voelen tot de Faustlegende en produceerde hij nog drie van zijn Mephisto-walsen in 1880, 1883 en 1885.
Liszts beroemdste werken
De beroemdste werken van de componist Franz Liszt zijn:
Années de pèlerinage - Pelgrimsjaren, bloemlezing van pianostukken (1836-77)
19 Hongaarse rapsodieën voor piano solo (1846-85)
Les préludes, symfonisch gedicht (1848, herzien 1854)
Pianoconcert nr. 1 (1849)
Pianoconcert nr. 2 (1849)
Funérailles voor piano solo (1849)
Symfonisch gedicht Tasso (1849)
Liebesträum, pianowerken (1850)
Mazeppa, symfonisch gedicht (1851, herzien 1854)
Orpheus, symfonisch gedicht (1853-4)
Pianosonate in B klein (1854)
Dante-symfonie (1854-56)
Faust-symfonie (1857)
Pianoconcert in Es (1857)
4 Mephistowalsen (1861-85)
Die Legende von der heilige Elisabeth, oratorium (1862)
Christus, oratorium (1867)
Overlijden en nalatenschap
Liszt bezocht Hongarije regelmatig vanaf 1869, vaak meerdere maanden achter elkaar, meestal in de lente en de herfst. De zomers bracht hij door in en rond Weimar en de winters in Rome. In Pest richtte de componist een muziekacademie op en in 1875 werd hij benoemd tot directeur van de Hongaarse Koninklijke Academie. Hij bleef lesgeven en gaf ook masterclasses, die bijgewoond werden door zowat elke opkomende pianist van naam in Europa.
In 1882 werd Liszt door een voorgevoel van de dood van zijn schoonzoon Wagner geïnspireerd tot zijn pianostuk La lugubre gondola. Wagner stierf het jaar daarop aan een hartaanval terwijl hij in Venetië was. In 1885 voegde Liszt aan zijn verzameling solopianowerken met de titel Hongaarse Rapsodieën een totaal van 20 werken toe (maar er werden er 19 gepubliceerd). De meeste critici zien er weinig Hongaars in en geven de voorkeur aan een meer passende titel als 'Zigeuner'.
Liszts laatste composities waren experimenteler: "de spaarzaamheid van textuur, harmonische ambiguïteit en donkere expressieve afstandelijkheid grijpen gedurfd vooruit naar de twintigste eeuw" (Sadie, 227). Als laatste van de stichtersgeneratie van romantici had Liszt misschien een glimp opgevangen van de toekomst van de muziek en van de Modernisten die nog moesten komen. In 1886 toerde hij door Engeland en trad op voor Koningin Victoria (r. 1837-1901), die hem een borstbeeld gaf als aandenken. Lichamelijk zwak in zijn laatste jaren, stierf Franz Liszt aan longontsteking in Bayreuth in Beieren op 31 juli 1886. Hij werd begraven op het kerkhof van de stad.
Liszt was een pionier met zijn creatie van het symfonisch gedicht en zijn ideeën over virtuoze pianistiek, maar hij was ook op verschillende andere manieren invloedrijk, zoals hier wordt samengevat door de musicoloog D. Watson:
In zijn late werken anticipeert hij op de hele-toonstoonladder en de pianistisch-impressionistische technieken van Debussy, op de atonaliteit van Schönberg, op de spaarzame lineaire texturen van Webern en op de Hongaarse werken van Bartók... Zijn latere bewonderaars liepen uiteen van Busoni, die beschouwd kan worden als zijn spirituele erfgenaam, tot Stravinsky, die Liszt prees als pionier.
(bij Arnold, 1073)