Felix Mendelssohn (1809-1847) was een Duitse componist van romantische muziek die vooral bekend is om zijn symfonieën, ouvertures, concerto's, pianostukken en liederen. Tot zijn populairste werken behoren zijn de Bruiloftsmars uit zijn partituur voor A Midsummer Night's Dream en het opzwepende 'Fingal's Cave' uit de Hebriden-ouverture.
Jeugd
Felix Jakob Ludwig Mendelssohn werd geboren in Hamburg op 3 februari 1809. Zijn familie was welgesteld; zijn grootvader, Moses Mendelssohn, was een bekend liberaal filosoof, terwijl zijn vader Abraham bankier was bij Gebrüder Mendelssohn & Co in Hamburg. Zijn moeder Leah Saloman kwam uit een rijke Joodse familie uit Berlijn. Opvallend detail: Leah was een amateurkunstenaar en muzikante. Abraham voegde in 1816 'Bartholdy' toe aan de familienaam nadat hij een landgoed had geërfd, om zijn nu christelijke familie (althans in voorkomen) te onderscheiden van de joodse Mendelssohns. In deze tijd kende de jodenvervolging verschillende gradaties met als 'lichtste' vorm een vooroordeel dat joden niet de betere posities in de samenleving konden verwerven. Het was om deze reden dat Abraham zijn kinderen van het Joodse geloof wilde distantiëren.
De familie verruilde Hamburg in 1812 voor de veiligheid van Berlijn tijdens de Napoleontische oorlogen (1803-1815) toen de Fransen eerstgenoemde stad bezetten. In hun nieuwe wonplaats werd Abraham gemeenteraadslid en liet hij al zijn vier kinderen als christenen dopen – de beroemde dichter Heinrich Heine, eveneens een bekeerde jood, had ooit verklaard dat "het doopcertificaat het toegangsbewijs is tot de Europese cultuur" was (Steen, 345).
Felix kreeg pianoles van zijn moeder, die zelf had gestudeerd bij een oud-leerling van Johann Sebastian Bach (1685-1750). Felix kreeg behalve muziekles ook een veeleisende opleiding in alle vakken, van talen tot schilderkunst, en zijn studie begon zes dagen per week om 5 uur 's ochtends. Maar het was in de muziek dat Felix uitblonk. Op negenjarige leeftijd kon hij alle negen symfonieën van Ludwig van Beethoven (1770-1827) perfect en zonder bladmuziek spelen. In 1820 werd Felix lid van de vooraanstaande Singakademie in Berlijn, die toen werd geleid door Carl Friedrich Zelter (1758-1832). De jongen toonde al snel zijn zeldzame muzikale talent en componeerde zijn eigen stukken tegen de tijd dat hij dertien was, en symfonische strijkkwartetten op zijn vijftiende.
Mendelssohn & Goethe
In 1821 sloot Mendelssohn een onwaarschijnlijke vriendschap met de dichter Johann Wolfgang von Goethe (die toen in de 70 was). Hij bezocht hem in Weimar, speelde elke dag enkele uren voor de dichter en wijdde zelfs zijn Derde pianokwartet aan deze grootste van de Duitse dichters. Mendelssohn werd geïnspireerd door Goethe's Faust, met name de scène met de heksen, om zijn Octet op. 20 voor strijkers uit 1825 te schrijven, door de Encyclopedia of Music beschreven als "zijn eerste meesterwerk. Het omvat een scala aan texturen en stijlen, van het lyrische openingsthema van het eerste deel, tot de ademloze ritmes van het scherzo, met zijn zeer contrapuntische finale (een deel geïnspireerd op de 'Walpurgisnacht' in Goethe's Faust)" (Sadie, 220).
De cantate voor solo, koor en orkest Die erste Walpurgisnacht is op dezelfde manier geïnspireerd op Goethe's verhaal over druïden die het christendom ontvluchten om hun oude rituelen uit te voeren in het Harzgebergte in Noord-Duitsland. Ten slotte schreef de jonge componist ook een ouverture (of symfonisch gedicht) geïnspireerd op Goethe's gedichten Meeresstille en Glückliche Fahrt.
In 1825 had Mendelssohn al een indrukwekkend portfolio aan composities, maar helaas beleefde Mendelssohns uitstapje naar de opera - Die Hochzeit des Camacho - slechts één uitvoering in 1827 voordat hij werd teruggetrokken door het Berlijnse Schauspielhaus. Succesvoller was zijn ouverture (met later toegevoegde instrumentale muziek) voor een productie van A Midsummer Night's Dream in 1826. Het volledige werk bevat zijn beroemde Bruiloftsmars. In het stuk viert de mars het huwelijk van Theseus en Hippolyta, en het is sindsdien een populaire keuze voor bruiden om het gangpad mee te betreden naar hun geliefde.
Reizen & Symfonieën
Tijdens reizen in de jaren 1820 bezocht Mendelssohn Zwitserland, Italië, Frankrijk en Groot-Brittannië. Deze reizen inspireerden de componist tot het creëren van zijn vijf symfonieën, die een nogal verwarrende nummering hebben gekregen die niet de volgorde weerspiegelt waarin ze zijn gecomponeerd.
Mendelssohn dirigeerde zijn Eerste symfonie in c mineur in 1824 aan de Philharmonic Society in Londen. De symfonie, geschreven toen hij nog een tiener was, wordt door de muziekcriticus Colin Anderson beschreven als "een werk vol energie, emotionaliteit en schoonheid. Klassiek maar barstensvol uitbundigheid, de slotmaten zijn bijzonder jubelend."
De Tweede symfonie (eigenlijk gecomponeerd na de 3e en 4e) werd voltooid in 1840 en werd gespeeld in Leipzig ter herdenking van de 400ste verjaardag van de drukpers, uitgevonden door Johannes Gutenberg (ca. 1398-1468). De symfonie wordt soms Lobgesang genoemd omdat het koorelementen bevat die gebaseerd zijn op bijbelse teksten.
De Italiaanse symfonie (nr. 4) en de Schotse symfonie (nr . 3), hoewel veel later voltooid (respectievelijk 1833 en 1842), werden geïnspireerd door Mendelssohns reizen naar die landen. De Italiaanse Symfonie heeft een memorabele finale, die sterk doet denken aan de saltarello, een Napolitaanse dans.
De Schotse symfonie, geïnspireerd door een bezoek aan het koninklijk paleis van Holyrood in Edinburgh, was opgedragen aan koningin Victoria (r. 1837-1901) en toont een experimentele verbinding tussen de delen en herhaling van thema's. Een ander stuk geïnspireerd door het dramatische landschap van Schotland, in dit geval Fingal's Cave op het eiland Staffa dat Mendelssohn bezocht, was de ouverture Die Hebriden - Fingals Höhle (1830). Het werk was eigenlijk een uitbreiding van een stuk uit 1829 van Mendelssohn getiteld Die einsame Insel. Het stuk "bevat beschrijvende passages waarin de golven die op de kust beuken worden uitgebeeld en, meer poëtisch, het mysterie van Fingal's Grot wordt gesuggereerd door echoënde instrumentale fanfares" (Sadie, 229).
Mendelssohns Vijfde symfonie (alleen zo genoemd omdat het na de andere vier werd gepubliceerd), werd in 1830 voltooid. Het wordt vaak de 'Reformatie'-symfonie genoemd omdat het in opdracht werd geschreven ter herdenking van de presentatie van de Augsburgse Confessie aan keizer Karel V. Politieke gebeurtenissen zorgden er echter voor dat die gelegenheid nooit plaatsvond zoals bedoeld. De finale van de Vijfde symfonie is geïnspireerd op het koor Ein' feste Burg ist unser Gott van Maarten Luther (1483-1546).
Karakter & familie
De muziekhistoricus C. Schonberg geeft de volgende samenvatting van Mendelssohns talenten, die zich zelfs sneller ontwikkelden dan die van andere wonderkinderen zoals Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791):
Hij was een van de beste pianisten van die tijd, de grootste dirigent... misschien wel de grootste organist. Als hij dat had gewild, had hij een van de grote violisten kunnen zijn. Zijn oor was perfect, zijn geheugen allesomvattend. Daarbij was hij een humanist – beschaafd, belezen, geïnteresseerd in poëzie en filosofie... Maar zijn aanvankelijke creatieve belofte heeft hij nooit waargemaakt. Een zeker conservatisme, een emotionele remming, weerhield hem ervan de hoogste toppen te bereiken.
(229)
Schönberg geeft vervolgens de volgende beschrijving van Mendelssohns uiterlijk en karakter:
Hij groeide op tot de belichaming van de rijke Duitse bourgeoisie, en hij groeide op met de natuur aan zijn zijde, want hij was een knappe, levenslustige jongeman, lenig en actief, met een aristocratische houding, een hoog voorhoofd, krullend zwart haar en een verfijnd, expressief gezicht. Hij was welopgevoed en enigszins snobistisch; op latere leeftijd nogal pedant, hij wantrouwde uitbundigheid en genoot van een rustig gezinsleven...
(230)
Mendelssohn was buitengewoon getalenteerd, maar ook "bijna irritant zelfverzekerd en dit uitte zich in het feit dat hij nerveus, intolerant en dogmatisch was. Hij was zeer gespannen, prikkelbaar en humeurig" (Steen, 342). Verder was hij "niet altijd tactvol of geduldig in zijn omgang met orkesten en bestuurders" (Arnold, 1163). Hij leek veel meer op een moderne dirigent dan zijn collega's en stond erop dat zijn orkest samenspeelde om een onderscheidende klank te creëren en hij aarzelde nooit om de vinger te leggen op een fout. Mendelssohn was ook een fervent schilder, die scènes uit de natuur vastlegde in aquarellen.
Mendelssohn had een hechte band met zijn oudste zus Fanny Cecilia Mendelssohn (1805-1847). Fanny was ook musicus en componiste en Felix zei ooit dat zij beter piano kon spelen dan hij. Sommige van Fanny's composities werden gepubliceerd onder de naam van haar broer, omdat de conventies van de samenleving in die tijd verhinderden dat volwassen vrouwen bekendheid kregen als musici. Zowel haar broer als haar vader verboden Fanny dan ook om zelf werk te publiceren. Fanny correspondeerde in sommige periodes bijna dagelijks met haar broer en werd zijn grote vertrouweling.
Mendelssohn trouwde in maart 1837 in Frankfurt met Cécile Jeanrenaud; zij was de dochter van een predikant in de Franse Hervormde Kerk. Het echtpaar had samen vijf kinderen, maar beschermde angstvallig het privéleven van het gezin, zodat er niet veel meer bekend is over hun relatie dan dat het een schijnbaar gelukkige was.
Promotie van andere componisten
Mendelssohn leverde een belangrijke bijdrage aan de muziekgeschiedenis, niet alleen door te componeren, maar ook door het werk van anderen te promoten. Hij was zowel directeur als dirigent van het Niederrheinisches Musikfest in Düsseldorf en van 1835 tot aan zijn dood van het Gewandhausorchester in Leipzig. In beide rollen vroeg hij aandacht voor minder bekende werken van bekende componisten als George Frideric Händel (1685-1759). Mendelssohn herontdekte veel van de 'verloren' koorwerken van Johann Sebastian Bach. De werken waren ijverig bewaard door Bachs muzikale erfgenamen en anderen, maar Mendelssohn bracht ze weer boven water en begon ze opnieuw uit te voeren, waardoor er een hernieuwde en blijvende interesse in de barokcomponist ontstond. Zo dirigeerde Mendelssohn in maart 1829 in Berlijn een uitvoering van Bachs Matthäus Passion, een onderneming die mogelijk werd gemaakt door de hulp van bariton en acteur Eduard Devrient. De componist was getroffen door de ironie: "Te bedenken dat het een acteur en een jood moeten zijn die het grootste christelijke werk aan het volk hebben teruggegeven" (Steen, 348). Mendelssohn dirigeerde ook de première van Franz Schuberts Symfonie in C majeur ("de Grote") op nieuwjaarsdag 1839.
Mendelssohn was gastdirigent op het Birmingham Festival van 1837. Als dirigent en directeur van belangrijke muziekinstellingen verdedigde Mendelssohn het werk van verschillende eigentijdse componisten en musici. Robert Schumann (1810-1856), Clara Schumann (1819-1896), Anton Rubinstein (1829-1894) en Joseph Joachim (1831-1907) profiteerden allemaal van het podium dat Mendelssohn hen gaf.
Mendelssohn was een vernieuwer op en naast het podium: hij verhoogde het aantal musici in zijn orkest van 40 naar 50 en zorgde ervoor dat elke musicus een pensioen kreeg. Hij ontdeed zich van de mode om symfonieën te onderbreken met een muzikaal intermezzo dat helemaal niets met de hoofduitvoering te maken had. Mendelssohn trad in heel Europa op als gastdirigent en beïnvloedde een hele volgende generatie van honderden musici die studeerden aan het conservatorium van Leipzig, dat Mendelssohn in 1843 oprichtte.
Al deze dirigeer-, onderwijs- en administratieve taken hadden gevolgen voor het componeren van Mendelssohn; hij produceerde veel minder grote werken en concentreerde zich in de late jaren 1830 en vroege jaren 184 op liederen en kamermuziek. Mendelssohn stelde acht boeken met liederen samen met een vorm die bekend staat als Lieder ohne Worte omdat ze als instrumentale stukken voor de piano waren gecomponeerd. De componist legde uit waarom hij geen woorden op zijn muziek wilde:
Zelfs als ik in een ervan een bepaald woord of woorden in gedachten had, zou ik het niemand willen vertellen, omdat hetzelfde woord verschillende dingen betekent voor verschillende mensen. Alleen het muziekstuk zegt hetzelfde, wekt bij iedereen hetzelfde gevoel op – een gevoel dat niet in woorden uit te drukken is.
(Steen, 354)
In 1842 vond Mendelssohn eindelijk tijd om zijn Schotse symfonie te voltooien. Zijn Vioolconcert, door velen beschouwd als het eerste meesterwerk van de romantische muziek in deze vorm, werd door hem voltooid in 1844 na er zes jaar aan te hebben gewerkt. In 1846 werd het oratorium Elia uitgevoerd op het Birmingham Festival en in Manchester en Londen, eveneens een stuk dat al vele jaren op voltooiing wachtte. Elia werd goed ontvangen en er waren plannen om er in 1847 nog eens zes uitvoeringen van te geven met Mendelssohn als dirigent, maar het lot greep in.
Mendelssohns beroemdste werken
De bekendste werken van Felix Mendelssohn zijn:
- 5 symfonieën
- 2 pianoconcerten
- 8 liederenboeken
- A Midsummer Night's Dream - instrumentale muziek (1826 & 1842)
- Octet op. 20 voor strijkers (1825)
- Hebriden-ouverture (1830)
- Oratorium Paulus (1836)
- Vioolconcert (1844)
- Oratorium Elia (1846)
Dood & Nalatenschap
Fanny Cecilia Mendelssohn overleed in mei 1847 in Leipzig aan een beroerte. Felix was erg bedroefd door dit plotselinge verlies. De componist nam een pauze van zijn hectische schema en bezocht Schotland; later schreef hij zijn Kwartet nr. 6 in f mineur ter ere van zijn zus. Mendelssohn had zichzelf overwerkt en hij bleef zwaar getroffen door de dood van Fanny. Bovendien had de componist al geruime tijd last van hevige hoofdpijn. Hij kreeg ook een beroerte, maar niet een die meteen fataal was of grote gevolgen had. Een periode van herstel in Zwitserland was niet effectief en een tweede beroerte in september 1847 liet hem gedeeltelijk verlamd achter. De derde beroerte kwam op 3 november. Felix Mendelssohn overleed in Leipzig op 4 november 1847, hij was toen net 38 jaar oud. De componist werd in Berlijn begraven naast zijn zus.
In de 20e eeuw werd Mendelssohn vaak gekenschetst als een componist met een beperkt bereik en als iemand die iets te voorspelbaar was. Deze kritiek houdt vandaag de dag van sommige kanten aan. De constructie van zijn muziek is te eenvoudig te doorzien, muziek die te gemakkelijk in de oren klinkt om als echt innovatief, echt romantisch te worden ervaren. Misschien was Mendelssohn iets te behendig in het moeiteloos laten lijken van zijn muziek. Richard Wagner (1813-1883) beschreef Mendelssohns muziek als "zo helder, zo glad, zo melodieus, zo duidelijk van vorm als een kristal, maar ook net zo koud" (Steen, 362). Robert Schumann (1810-1856) beschreef Mendelssohn ooit als "de Mozart van de 19e eeuw" (Wade-Matthews, 358). Nu het drama van de 20ste-eeuwse muziekrevolutie voorbij is, wordt Mendelssohn weer gewaardeerd zoals hij misschien ook verdient, met zijn 'fouten' nu juist gezien als sterke punten. Schonberg verklaart Mendelssohns blijvende populariteit door zijn "welluidende, zuivere, perfect geproportioneerde meesterschap" (241).