Hector Berlioz (1803-1869) was de belangrijkste Franse componist van de Romantiek. Hij werd bekend door zijn innovatieve Symphonie fantastique en door het gebruik van grootschalige orkesten en koren in werken als de opera Les Troyens. Berlioz' innovatieve stijl bracht hem zowel successen als mislukkingen, maar zijn blijvende nalatenschap is dat hij de grenzen van de mogelijkheden van orkestmuziek drastisch heeft verlegd.
Jeugd en invloeden
Louis-Hector Berlioz (meestal Hector genoemd) werd op 11 december 1803 geboren in La-Côte-Saint-André bij Grenoble in het zuidoosten van Frankrijk. Hectors vader was arts en wilde dat zijn zoon in zijn voetsporen zou treden. Toen Hector naar de medische faculteit in Parijs ging, kon hij de gruwelijke aspecten van de 19e-eeuwse geneeskunde echter niet verdragen. Hij verliet de school na twee jaar studie, in zijn eigen woorden "vastbesloten om liever te sterven dan de carrière te beginnen die mij was opgedrongen" (Schonberg, 160). Hij koos prompt een nieuwe loopbaan en besloot muziek te gaan studeren.
Hector had als kind alleen gitaar en dwarsfluit geleerd, maar had ook enkele eigen composities naar een Parijse uitgever opgestuurd. Nu keerde hij terug naar zijn ware passie. Hij nam privélessen in compositie bij Jean-François Le Sueur (1760-1837) en Antoine Reicha (1770-1836), die ooit naast Ludwig van Beethoven (1770-1827) had gewerkt. Berlioz bezocht talloze opera's en vanaf zijn gratis studentenplaats begon hij vaak te schreeuwen als hij dacht dat er iets mis was met de orkestratie. Hij studeerde vervolgens van 1826 tot 1830 aan het Parijse Conservatorium.
Berlioz speelde uitsluitend gitaar en fluit. In tegenstelling tot de overgrote meerderheid van de grote componisten kon hij geen piano spelen, maar hij zag dit als een voordeel. Berlioz verklaarde ooit dat zijn gebrek aan kennis van het gebruikelijke gereedschap van de componist "me heeft bevrijd van de tirannie van de vingers" en daarom was hij "dankbaar voor het gelukkige toeval dat me dwong om vrij en in stilte te componeren" (Schonberg, 158).
Berlioz' vaardigheden in compositie en orkestratie waren echter overduidelijk. Hij was een fan van Carl Maria von Weber (1786-1826) en beschreef zijn reactie op de muziek van deze Duitse romanticus eens in de volgende termen: "Weber, die in mijn oor lijkt te fluisteren als een vertrouwde geest, die een gelukkige sfeer bewoont waar hij wacht om me te troosten" (Wade-Matthews, 352). Berlioz orkestreerde zelfs Webers Aufforderung zum Tanz, een stuk voor piano. Een andere vroege invloed onderging hij van de muziek van Christoph Willibald Gluck (1714-1787), maar een meer blijvende invloed was die van Beethoven. Berlioz bracht echter iets nieuws in de muziekwereld. Hij creëerde het uitgebreide, moderne orkest. Hij "was de eerste die zichzelf autobiografisch uitdrukte in muziek, waardoor hij een nieuwe dimensie gaf aan de psychologie van de kunst". Verder "brak hij met de klassieke regels van de harmonie om tot dan toe verboden akkoordprogressies en een geheel nieuw soort melodieën te verkennen" (Schonberg, 158-9).
Berlioz verdiende een bescheiden boterham door gitaarles te geven aan privéstudenten en te zingen in een theaterkoor in Parijs dat deel uitmaakte van een vaudevillegezelschap; zijn deelname vormde zo'n contrast met zijn hogere muzikale aspiraties dat hij zijn vrienden er niets over vertelde. Berlioz' carrière werd gelanceerd in 1830 toen hij, na vier eerdere pogingen, de prestigieuze Prix de Rome won met een cantate. De prijs omvatte een vijfjarige beurs, waarvan twee jaar om te studeren aan de Franse Academie in Rome. De jonge componist bracht 15 maanden door in Italië voordat hij terugkeerde naar Parijs, en negeerde de bepaling van de prijsvraag dat hij een derde jaar in Duitsland moest studeren. Berlioz wilde zich vooral bewijzen in Parijs.
Karakter en familie
Berlioz had een hoog voorhoofd, een havikachtige neus en een haarmassa die een tijdgenoot beschreef als "als een enorme paraplu" (Schonberg, 162). "Gevoelig, hartstochtelijk en impulsief van aard, was Berlioz geneigd tot heftige emoties" (Wade-Matthews, 356). Een andere muziekhistoricus schetst een soortgelijk portret:
Hij was een enthousiasteling, een revolutionair van nature, de eerste van de bewuste avant-gardisten... Ongeremd, geestig, kwikzilverachtig, zeer emotioneel en schilderachtig, was hij zich zeer bewust van zijn romantische imago. Hij omhelsde de kerngedachte van de Romantiek: de drang naar zelfexpressie en de neiging tot het bizarre, tegenover de klassieke idealen van orde en terughoudendheid.
(Schonberg, 159)
In 1827 werd Berlioz verliefd op de Ierse actrice Harriet Smithson, die hij zag tijdens een opvoering van Hamlet in Parijs. Berlioz was op slag smoorverliefd hoewel hij haar nooit buiten het theater had ontmoet en sprak over de beroemde actrice als 'la Belle Irlandaise'. Harriet wees de avances van de componist aanvankelijk af, negeerde zijn brieven en ontweek uitvoeringen van zijn muziek, maar zijn volharding wierp vruchten af en uiteindelijk trouwden ze in oktober 1833. Het paar vestigde zich in Montmartre, maar het huwelijk werd geen succes. Harriet dronk overmatig en Berlioz was vaak de grote afwezige in het huiselijke leven met zijn jonge zoon Louis. Vanaf 1841 had Berlioz een maîtresse, de zangeres Marie Recto. Vanaf 1844 woonden Berlioz en Harriet niet meer samen. Na een reeks beroertes stierf Harriet in 1854; Berlioz trouwde toen met Marie.
Symfonie fantastique
Het meesterwerk Symphonie fantastique werd gecomponeerd in 1830. Berlioz legde zijn luisteraars in woorden uit wat zijn vernieuwende muziek betekende. De Symphonie fantastique is een vijfdelige symfonie die de componist de ondertitel "Episoden uit het leven van een kunstenaar" meegaf. Berlioz wilde dat al zijn muziek begrepen werd en daarom gaf hij elk deel een suggestieve titel. Het vierde deel bijvoorbeeld, een extravaganza van koperblazers en trommels, heet Marche au supplice (Gang naar het schavot)en weerspiegelt de verbeelding van een opiumverslaafde kunstenaar die, in een roesdroom, gelooft dat hij zijn geliefde heeft vermoord en op het punt staat om voor zijn misdaad naar de guillotine te worden geleid. Het melodische motief, als idée fixe door de hele symfonie te horen maar het duidelijkst in de eerste drie delen, vertegenwoordigt de "geliefde" van de kunstenaar. Het laatste deel stelt een heksensabbat voor en de "geliefde" wordt getransformeerd in een oude vrouw, muzikaal weergegeven door de vervorming van haar melodische thema. De tumultueuze relatie van de hoofdrollen weerspiegelt misschien Berlioz' eigen obsessie met Harriet Smithson. De Symphonie fantastique ging in première op 5 december 1830 in Parijs in de Salles des Concerts du Conservatoire. Berlioz liet programma's met uitleg over het verhaal uitdelen aan het publiek bij binnenkomst. Dit was misschien niet het eerste voorbeeld van 'programmamuziek' (waarbij muziek een specifiek verhaal meekrijgt), maar zeker het meest gedurfde.
Innovatieve instrumenten
Berlioz was een ambitieuze componist, zijn ideale orkest moest 465 musici omvatten, maar dit werd in de praktijk nooit gerealiseerd. De meeste orkesten uit die tijd hadden 60 musici, terwijl Berlioz er vaak 150 bijeenbracht. In zijn Requiem zijn 16 pauken vereist om een klokkenspel te laten klinken, terwijl Grande Messe des Morts een passage bevat waarin tien bekkens worden gebruikt. De Symphonie fantastique was de eerste symfonie waarin een harp werd gebruikt. Berlioz gaf soms ook de voorkeur aan enigszins verwaarloosde instrumenten; hij schreef bijvoorbeeld Harold en Italie, een symfonie met een obbligato voor de altviool. De symfonie werd geschreven in opdracht van de virtuoze violist Niccolò Paganini (1782-1840), die was geïnspireerd door zijn tijd in Italië; aanvankelijk vond Paganini overigens dat het resultaat onvoldoende gebruik maakte het volledige repertoire van zijn talenten. Later kwam hij daarop terug en beloonde de componist vorstelijk voor zijn prestatie.
Berlioz was een fan van zowel de fluit als de trompet, en vond dat beide instrumenten een prachtige toonkwaliteit hadden. Ook de nieuwe klanken die mogelijk werden door nieuwe instrumenten intrigeerden Berlioz. Toen in 1835 orkesttuba's werden uitgevonden, vroeg Berlioz zijn uitgevers om deze in de Symphonie fantastique de ophicleides te laten vervangen. Berlioz' verbeelding kon ook de andere kant op gaan en hem laten zoeken naar instrumenten die inmiddels verloren zijn gegaan. Voor zijn Romeo et Juliette-symfonie liet hij een paar bekkens maken gebaseerd op exemplaren die waren gevonden in de oude Romeinse stad Pompeii. Berlioz' voorliefde voor exotische instrumenten en grote orkesten werd in de Parijse populaire pers vaak geparodieerd.
Kritische reacties
Sommige critici (van toen en nu) zagen Berlioz' originaliteit louter als weerspiegeling van zijn gebrek aan compositorische vaardigheden. Fredéric Chopin (1810-1849), hoewel een vriend, was niet onder de indruk van Berlioz' stijl en merkte eens zuur op, "Berlioz componeert door zijn pen over het manuscript te laten spatten en het onderwerp aan het toeval over te laten" (Wade-Matthews, 356). Anderen waren het daar niet mee eens. Felix Mendelssohn (1809-1847) en Franz Liszt (1811-1886) waren beiden trouwe aanhangers van Berlioz. Zijn "onderscheidende stijl, vol onregelmatige ritmes en frasen, contrapuntische texturen en fantasierijke orkestratie, werd zeker niet door iedereen gewaardeerd" (Schonberg, 160).
Berlioz betaalde de prijs voor zijn innovaties en worstelde om alleen van zijn composities te kunnen leven. Er waren hits, maar ook missers, wat vaak afhing van de locatie. De cantate-achtige La damnation de Faust werd bijvoorbeeld niet gewaardeerd in Parijs, maar kreeg veel bijval in Rusland. Zelfs delen van een enkel stuk werden verschillend ontvangen. Zijn opera Benvenuto Cellini uit 1838 was in Parijs een mislukking, maar het publiek hield (en houdt nog steeds) van de opzwepende ouverture Le carnival romain (Romeins Carnaval). Als gevolg van de financiële mislukkingen van zijn werk was Berlioz verplicht om muziekrecensies te schrijven; hij kon een geestige, maar ook minachtende recensent zijn. De componist hield niet van de journalistieke kant van zijn carrière, maar de bekende muziekhistoricus en Berlioz-specialist H. MacDonald merkt op dat "hij een van de meest scherpzinnige en vitale schrijvers van zijn tijd was" (Arnold, 213).
Berlioz maakte ook tournees als dirigent en trad tussen 1842 en 1862 op in Oostenrijk, België, Engeland, Duitsland en Rusland. Berlioz was een fysieke dirigent, "een beweeglijke en extravagante figuur op het podium, een van de eerste choreografische dirigenten" (Schonberg, 174). Berlioz' reputatie was buiten Parijs altijd groter, vooral als dirigent.
De componist bleef componeren en hij gaf Parijs nooit op, ondanks zijn mening dat "Parijzenaars een barbaars volk zijn geworden" (Steen, 323). Zijn vasthoudend geloof werd beloond met het succes van zijn koortrilogie L'enfance du Christ in 1854 en met een prestigieuze muziekopdracht voor de Wereldtentoonstelling van 1855, zijn Te Deum. Het Franse publiek bleef echter wispelturig, en wat Berlioz vooral stak was het gebrek aan succes van zijn epische vijf uur durende opera Les Troyens, die pas in 1863 werd opgevoerd, en dan alleen nog met een gemutileerd tweede deel, Les Troyens à Carthage. De opera was gebaseerd op het werk van de antieke Romeinse schrijver Vergilius (70-19 v. Chr.) en had jaren werk gekost om te componeren. Het echte succes kwam opnieuw in het buitenland, ditmaal met een productie van Berlioz' komische opera Béatrice et Bénédict in Baden-Baden in Duitsland in 1862. De opera bevestigde de levenslange aantrekkingskracht die het werk van William Shakespeare (1564-1616) op de componist bleef uitoefenen, aangezien hij gebaseerd was op Much Ado About Nothing.
Berlioz' belangrijkste werken
De bekendste werken van Hector Berlioz zijn:
- Symphonie fantastique (1830)
- Le corsaire (De piraat) - ouverture (1831)
- Harold en Italie - symfonie (1834)
- Benvenuto Cellini - opera (1834-8)
- Grande messe des morts (1837)
- Roméo et Juliette - koorsymfonie (1839)
- Grand symphonie funèbre et triomphale - voor een militaire band (1840)
- Les nuits d'été (Zomernachten) - liederencyclus (1841)
- Le carnaval romain - ouverture (1844)
- La damnation de Faust - koorwerk & opera (1846)
- Te Deum (1849)
- L'enfance du Christ (De kindertijd van Christus) - oratorium (1854)
- Les Troyens (De Trojanen) - opera (1856-8)
- Béatrice et Bénédict - komische opera (1862)
Berlioz schreef ook een belangrijke verhandeling over orkestratie in 1843, die in 1855 in het Engels werd vertaald, en een handboek over orkestdirectie, gepubliceerd in 1855.
Overlijden & nalatenschap
Berlioz leed in zijn latere jaren aan depressies en andere gezondheidsproblemen, met name acute darmneuralgie, waartegen hij opium gebruikte. In juni 1867 stierf zijn enige zoon. Berlioz had Louis' opleiding aan de marineschool betaald, maar dit was een gevaarlijk beroep en Louis stierf aan koorts in Cuba. Berlioz was vaak aan huis gebonden en noemde zijn kleine appartement Caliban's Cave, een verwijzing naar het half-monsterlijke, half-menselijke personage met die naam uit Shakespeare's The Tempest. Hij behield steeds zijn passie voor literatuur. Zijn favorieten waren Byron, Vergilius en Shakespeare. Hij zei ooit: "Ik heb mijn leven doorgebracht met dit ras van halfgoden; ik ken ze zo goed dat ik het gevoel heb dat ze mij gekend moeten hebben" (Schonberg, 172). Hector Berlioz stierf in Parijs op 8 maart 1869. Hij had in feite zijn eigen biografie geschreven, gepubliceerd als Mémoires in 1870, hoewel dit een verre van volledig of zelfs maar objectief verslag is en de waarheid soms wordt opgeofferd aan het amusementsgehalte.
Berlioz had een bijzonder individuele muzikale stijl, maar hij beïnvloedde misschien wel het meest direct de Tsjechische componist Bedrich Smetana (1824-1884). Zijn innovaties werden zeker ook door anderen bestudeerd, met name door Franz Liszt, Richard Wagner (1813-1883), Richard Strauss (1864-1949) en Gustav Mahler (1860-1911). Zoals de historicus H.C. Schonberg over Berlioz opmerkt:
Hij had geen directe volgelingen, want zijn ideeën waren te onorthodox voor zijn directe tijdgenoten; maar latere componisten namen zijn boodschap wel over en zijn invloed strekte zich uit tot elke sector van de muzikale avant-garde. (159)
Berlioz' concertouvertures zijn tot op vandaag populair bij het publiek, terwijl zijn beroemdste werk, de Symphonie fantastique, is opgenomen door enkele van de belangrijkste dirigenten van de 20e eeuw. Een van de problemen bij het opvoeren van andere werken zijn de enorme kosten voor het samenstellen van het noodzakelijkerwijs grote orkest. Zijn muziek wordt af en toe gebruikt in films, met name het onheilspellende Dies irae uit het 5e deel van zijn Symphonie fantastique, dat te horen is in de openingsscènes van Stanley Kubricks film The Shining (1980).
Berlioz blijft de critici verdelen, maar blijft verzekerd van een plaats tussen de grote componisten omdat "zijn interesse in nieuwe en gevarieerde uitdrukkingswijzen en zijn gepassioneerde gevoel voor kleur en drama het Romantische ideaal belichaamden" (Sadie, 214). Schonberg gaat verder: "Vrijwel op eigen houtje brak hij het Europese muzikale establishment af. Na hem zou de muziek nooit meer hetzelfde zijn" (160).