Dmitri Sjostakovitsj (1906-1975) was een Russische componist van opera's, balletten, concerten, strijkkwartetten en 15 symfonieën. Sjostakovitsj werd vaak aangeklaagd door de repressieve Sovjetstaat, maar in sommige periodes kreeg hij ook officiële bijval. Hij verliet Rusland nooit voorgoed en slaagde er op de een of andere manier in om een lange muzikale carrière op te bouwen, waarbij hij balanceerde op het slappe koord tussen artistieke vrijheid en gevangenschap of erger.
Jonge jaren
Dmitrijevitsj Sjostakovitsj werd geboren in Sint-Petersburg (vanaf 1914: Petrograd) op 25 september 1906. Zijn beide ouders kwamen uit Siberië. Zijn moeder was een professionele pianiste en zij leerde Dmitri spelen. Dmitri toonde echt muzikaal talent en hij werd in 1919, toen hij nog maar 13 jaar oud was, ingeschreven aan het Conservatorium van Petrograd. Hij studeerde compositie en piano en kwam in de leer bij bekende musici als Alexander Glazoenov (1865-1936). Hij moest ook een verplicht examen afleggen over marxistische theorie, een teken des tijds en een voorproefje van wat het zou betekenen om kunstenaar te zijn in de USSR. Sjostakovitsj hielp de eindjes aan elkaar te knopen door als pianist in een bioscoop te werken. Hij studeerde af in 1925 en had toen al zijn eerste symfonie gecomponeerd; het werk ging in mei 1926 in première in Leningrad zoals de stad inmiddels heette. De Eerste symfonie werd positief ontvangen door critici in binnen- en buitenland na uitvoeringen in Berlijn en Philadelphia. Twee werken voor piano, de Eerste pianosonate en Aforismen, die respectievelijk in 1926 en 1927 in première gingen, waren ook succesvol en toonden aan dat Sjostakovitsj de muziekwereld iets nieuws te bieden had.
Muziek voor toneel en film
Gedurende de rest van de jaren 1920 en het begin van de jaren 1930 componeerde Sjostakovitsj voornamelijk muziek voor toneel en film. Hij schreef de satirische opera De neus (Nos), die gebaseerd was op een verhaal van Nikolaj Gogol (1809-1852) en die, ongebruikelijk, een gedeelte puur slagwerk bevatte. Er waren twee balletten, De Gouden Eeuw (Zolotoj vek) en De bout. Hij schreef de muziek voor het toneelstuk De bedwants (Klop) van Vladimir Majakosky. Hij schreef ook filmmuziek voor New Babylon (Novyy Vavilon), die toen van vitaal belang was voor de verder stomme films. De partituur voor New Babylon uit 1929 was misschien een beetje te avant-gardistisch, want veel bioscooporkesten vonden deze zo moeilijk dat ze weigerden hem te spelen. Sjostakovitsj' muziek uit deze periode wordt door de musicoloog Geoffrey Norris beschreven als "vol extreem complexe harmonieën en ritmes" (Arnold, 1681). M. Wade-Matthews beschrijft Sjostakovitsj' stijl in deze periode als "fragiel, geestig en satirisch" (480).
Sjostakovitsj was geïnteresseerd in wat er buiten de USSR gebeurde op het gebied van muziek en hij werd lid van de Association for Contemporary Music (ASM), een orgaan dat zowel de studie als de uitvoering van nieuwe westerse muziek promootte. De ASM bracht Sjostakovitsj in contact met werken van vernieuwende componisten zoals Arnold Schönberg (1874-1951), die furore maakte met zijn expressionistische benadering van de muziek.
Nog groter succes kwam er in 1934 met de première in Moskou van zijn vierdelige opera Lady Macbeth van het district Mtsensk (Ledi Makbet Mtsenskovo uyezda). Het libretto was een schokkend verhaal over wraak, moord en overspel. De tekst gaf de vertolkers ruimte om realistische, alledaagse taal te gebruiken. Het publiek was er gek op en het werd opnieuw een internationaal succes voor de componist. Helaas voor Sjostakovitsj was er één publiek dat er helemaal niet van hield: Joseph Stalin (1878-1953), sinds 1924 leider van een steeds autoritairder wordende Sovjetstaat.
Vervolging door de staat
In de jaren 1930 begon het Sovjetregime zijn strenge censuur toe te passen op de kunsten in de USSR. De staat wenste muziek die het welzijn van de Sovjetstaat benadrukte, een beleid dat nogal vaag werd omschreven als "socialistisch realisme". Kortom, alle kunst moest verwijzingen bevatten naar sociale en politieke thema's van de Sovjet-ideologie. Een decreet uit 1932 zorgde ervoor dat de staat toezicht uitoefende over alle artistieke producties in de USSR. Vooral vernieuwende kunst werd actief opgespoord en onderdrukt. Sjostakovitsj werd uiteindelijk ook slachtoffer van deze vervolging. De staat maakte bezwaar tegen Lady Macbeth van de componist. Een paar jaar na de succesvolle première woonde Stalin persoonlijk een uitvoering bij. Hij verliet de opera na de eerste akte en maakte bezwaar tegen de avant-gardistische dissonante muziek, de verwrongen plot en de expliciete thema's van seks en geweld. Sjostakovitsj bevond zich daarmee onmiddellijk buiten de publieke gunst en werd aangevallen in de pers, te beginnen met een artikel getiteld Chaos in plaats van muziek (Sumbur vmesto muzyki) in de machtige staatskrant Pravda. Onder het onderdrukkende en autoritaire Sovjetregime waren het verlies van werk en privileges als het bezit van een auto de minst erge gevolgen van onwelgevalligheid; gevangenisstraf en executie waren reële vooruitzichten voor non-conformistische artiesten. De repetities van Sjostakovitsj's al even vernieuwende Vierde symfonie werden door de componist zelf opgeschort omdat hij dacht dat de officiële reactie negatief zou zijn. In plaats daarvan componeerde Sjostakovitsj de meer rechttoe rechtaan opgezette Vijfde symfonie.
Deze Vijfde, voltooid in 1937, werd door Sjostakovitsj omschreven als "het antwoord van een Sovjetkunstenaar op terechte kritiek" (Wade-Matthews, 480). In de USSR moest men niet alleen kritiek accepteren, maar de criticus bedanken voor zijn oordeel en voor de mogelijkheid om zijn 'fout' te corrigeren. Het stuk bevat een verborgen grapje richting Stalin omdat de finale citeert uit een specifiek deel van de opera Boris Godoenov, gecomponeerd door Modest Moessorgski (1838-1881). In de overeenkomstige scène uit de opera worden boeren onder bedreiging van geweld gedwongen om de tsaar te begroeten, die zelf met geweld de troon heeft ingenomen. Sjostakovitsj' poging om te voldoen aan de artistieke eisen van de Sovjet-Unie werkte en de symfonie werd goed ontvangen. Een componist moest steeds voorzichtig blijven omdat een te positieve reactie van het publiek op sommige stukken ook de argwaan van de autoriteiten kon wekken. Sjostakovitsj was nu weer in de gunst en zijn Pianokwintet uit 1940 won zelfs de Stalinprijs. In hetzelfde jaar componeerde hij een nieuwe partituur voor Boris Godoenov. Een andere manier waarop Sjostakovitsj zijn werk personaliseerde toen personalisatie niet werd aangemoedigd, was het gebruik van de muzikale cijfercode voor zijn initialen DSCH (D, Es, C en de B in Duitse muzieknotatie). Deze cijfercode "wordt vaak gebruikt als een indicatie van persoonlijk gevoel" merkt S. Sadie (366) op; dit is vooral goed te horen in de Tiende symfonie. Intussen was de Tweede Wereldoorlog begonnen (1939-1945), waarbij Rusland vanaf 1941 betrokken was.
Het was ook in 1941 dat Sjostakovitsj een nog schaamtelozer pro-Sovjet standpunt innam met zijn Zevende symfonie. Dit stuk bevatte een terugkerend "invasie"-thema en was bedoeld om beelden op te roepen van standvastig Sovjet-verzet in een tijd waarin de stad Leningrad langdurig belegerd werd door het Duitse leger. Sjostakovitsj had tijdens de belegering als vrijwillige brandweerman gediend. De componist beschreef de Zevende symfonie als handelend "over ons tijdperk, over ons volk, over onze heilige oorlog, over onze overwinning" (Arnold, 1682). Zoals we zullen zien was "onze overwinning" echter niet die van de Sovjet-Unie, maar die van de geketende kunstenaars. Op dezelfde manier leek de Achtste symfonie van Sjostakovitsj in 1943 geïnspireerd te zijn door krijgsthema's en vierde de Negende symfonie de vrede van 1945.
Sjostakovitsj viel in 1948 weer uit de gratie bij het Sovjetregime toen zijn muziek werd bekritiseerd vanwege "formalisme" en "antidemocratische tendensen". Wat deze officiële zinnen precies betekenden in termen van muziek is niet duidelijk en wordt sterk betwist, maar de meeste musicologen zijn het erover eens dat de pejoratieve term "formalisme" betekende dat er te veel technische complexiteit werd vertoond (dit was elitair, terwijl Lenin had gezegd dat kunst voor het volk was, d.w.z. dat het gemakkelijk te begrijpen moest zijn) en te veel invloed doorklonk van moderne en internationale trends. Wat betreft de thematiek, voor zover die alleen in muzieknoten kan worden overgebracht, betekende "formalisme" een gebrek aan nadruk op sociaal-politieke onderwerpen en te veel nadruk op individualisme. Componisten die in overtreding waren van de censuurregels konden uit de Unie van Componisten worden gezet, wat betekende dat hun werk niet meer mocht worden uitgevoerd of gepubliceerd en dat ze geen inkomsten uit hun muziek mochten ontvangen. De altijd ijverige censoren lieten zelfs radiosignalen van buitenlandse stations storen om ervoor te zorgen dat burgers geen tegenstrijdige meningen hoorden en componisten zich niet konden laten inspireren door ongewenste innovaties in het buitenland.
De Achtste symfonie werd nu opnieuw beoordeeld omdat er te weinig feestelijke tonen in zaten. Sjostakovitsj werd ontslagen uit zijn onderwijspositie aan het Conservatorium van Leningrad en vreesde voor zijn leven, zoals hij opmerkte in zijn memoires (die postuum werden gepubliceerd). Sjostakovitsj richtte zich nu op meer voor de hand liggende volksmuziektradities als inspiratie voor zijn werk, tenminste het openbare deel daarvan, maar hij componeerde wel vrijer voor privé-kamermuziekwerken. Tot de openbare werken die de staatscensuur aanspraken behoorden het oratorium Lied van de bossen (Pesn' o lesakh) uit 1949 en het koorwerk Tien gedichten op teksten van revolutionaire dichters uit 1951. De titel van zijn cantate uit 1952 is tekenend voor de richting van Sjostakovitsj' muziek: De zon schijnt over het Moederland (Nad Rodinoy nashey solntse siyayet).
Familie en vriendschappen
De historicus H. Schonberg beschrijft Sjostakovitsj in de volgende passage: "Dun, serieus, brillemans, nerveus, verlegen, kettingrokend, iedereen imponerend met zijn talent" (608). In 1932 trouwde Sjostakovitsj met Nina Varzar; ze scheidden een paar jaar later maar hertrouwden toen Nina zwanger werd. Nina stierf in 1954 aan kanker, misschien gerelateerd aan haar onderzoekswerk naar kosmische straling. Sjostakovitsj trouwde opnieuw in 1956 en na nog een echtscheiding trouwde hij voor de derde keer in 1962. Zijn zoon Maxim werd een bekende dirigent en zijn dochter Galina was een succesvolle concertpianiste. Tijdens de vervolging door de staat was het vaak de familie van de componist die het meest te lijden had. Nina's moeder werd, net als vele anderen, naar een werkkamp gestuurd en Sjostakovitsj' zus en haar man werden gearresteerd.
Een goede vriend was maarschalk Tukhachevsky, maar hij werd geëxecuteerd na een schijnproces. Sjostakovitsj had weinig tijd voor zijn beroemdste Russische tijdgenoot, Sergej Prokofjev (1891-1953). Sjostakovitsj vond dat Prokofjev zijn werk niet eens kon orkestreren; hij beschreef hem als een poseur en hij zei dat hij "de ziel van een gans had; hij was altijd verongelijkt" (Schonberg, 611). Een andere Russische componist waar Sjostakovitsj een hekel aan had was Nikolaj Rimski-Korsakov (1844-1908). Hij beschreef diens bewerking van Moessorgksi's Boris Godoenov als volgt: "Rimsky-Korsakov behandelde, bezwaaide, besproeide Moessorgski met eau de cologne. Mijn orkestratie is ruw, in overeenstemming met Moessorgski" (Steen, 655).
Jaren na Stalin
De muziekcarrière van Sjostakovitsj leefde op na de dood van Stalin in 1953. In 1956 werd hij politiek gerehabiliteerd, hoewel hij zijn baan als leraar pas in 1960 weer terugkreeg. In 1957 werd hij zelfs benoemd tot secretaris van de almachtige Unie van Sovjetcomponisten (hij was eerder bestuurslid in de jaren 1930). Belangrijke werken uit deze post-Stalinperiode zijn de Tiende symfonie, de Elfde symfonie (met als ondertitel Het jaar 1905) en de Twaalfde symfonie (met als ondertitel Het jaar 1917). De Elfde van de componist werd door Michael Tippett beschreven als "overduidelijk gebaseerd op Sjostakovitsj' eigen ervaringen in de crisis van zijn leven" (Wade-Matthews, 480). Hij componeerde Moskou, Tsjeremoesjki (Cheryomuschki) in 1958, een muzikale komedie voor toneel. Hij schreef de filmmuziek voor The Gadfly, die later werd bewerkt tot een suite, en hij componeerde het Tweede pianoconcert, het Eerste celloconcert en zijn Zevende en Achtste strijkkwartet. Sjostakovitsj' herwonnen publieke gunst bereikte zijn hoogtepunt in 1962 toen Lady Macbeth opnieuw werd opgevoerd onder de nieuwe titel Katerina Ismailova.
In de jaren 1960 werd Sjostakovitsj' werk gedurfder. In 1961 vond hij eindelijk de politieke sfeer geschikt voor de uitvoering van zijn Vierde symfonie, gecomponeerd in 1936. Zijn Dertiende symfonie (ondertitel Babiy Yar), gecomponeerd in 1962, was gebaseerd op werken van Jevgeni Jevtoesjenko, een Joodse dichter. Het gebruik van gedichten als inspiratiebron, dit keer rond het thema van de dood, werd herhaald voor de Veertiende symfonie, die werd opgedragen aan de vriend van de componist, Benjamin Britten (1913-1976). De laatste symfonie, de Vijftiende, was een geschikte carrièrefinale omdat het herhaaldelijk verwijst naar componisten uit het verleden.
Later, in zijn memoires, ontdekken we dat Sjostakovitsj al zijn symfonieën, vanaf nummer vier, gebruikte als een persoonlijk antwoord op de excessen van het Sovjetregime. Zelfs de Zevende, bedoeld als een ode aan het Sovjetverzet in Leningrad, was dat niet. Sjostakovitsj schreef dat deze symfonie "niet kan worden gezien als een reactie op Hitlers aanval...ik dacht aan andere vijanden van de mensheid toen ik het thema componeerde" (Schonberg, 617). Over de symfonieën in het algemeen schreef Sjostakovitsj:
De oorlog bracht veel verdriet en veel nieuwe vernietiging, maar ik ben de verschrikkelijke vooroorlogse jaren niet vergeten. Daar gaan al mijn symfonieën over, te beginnen met de Vierde, inclusief de Zevende en de Achtste...De meerderheid van mijn symfonieën zijn grafstenen. Te veel van onze mensen stierven en werden begraven op plaatsen die aan niemand bekend waren, zelfs niet aan hun familie...Ik zou voor elk van de slachtoffers een compositie willen schrijven, maar dat is onmogelijk, en daarom draag ik mijn muziek op aan hen allen . (Schonberg, 618)
In contrast met de sombere symfonieën heeft de componist een groot aantal kortere en vrolijker werken nagelaten. Sjostakovitsj was een van de weinige 20e-eeuwse componisten die interesse toonde in muziek voor strijkkwartet, hij schreef er 15 in totaal. Hij componeerde kamermuziek, pianomuziek, liederencycli en koormuziek. Sjostakovitsj schreef ook celloconcerten voor de beroemde cellist (en latere dirigent) Mstislav Rostropovitsj (1927-2007). Naar het einde van zijn carrière toe bleef Sjostakovitsj veel componeren en schreef hij meer strijkkwartetten en concerti en sonates voor verschillende instrumenten. Er hing echter een overheersende sombere en broeierige sfeer in dit latere werk, wat de toenemende preoccupatie van de componist met de dood weerspiegelde.
Critici hebben geworsteld met het verklaren van de duidelijke verschillen in stijl en toon tussen de meer parmantige stukken van de componist en de schijnbaar totale wanhoop van andere. Het veranderende politieke klimaat in de USSR verklaart een deel hiervan, maar zeker niet alles; de variaties kunnen simpelweg Sjostakovitsj' eclectische smaak weerspiegelen. In de eigen woorden van de componist: "door mijn muziek te bestuderen vind je de hele waarheid over mij als mens en als kunstenaar" (Arnold, 1683).
Beroemde werken van Sjostakovitsj
De bekendste werken van Dmitri Sjostakovitsj zijn:
15 symfonieën
15 strijkkwartetten
24 preludes en fuga's
2 celloconcerten
De neus - opera (1928)
De Gouden Eeuw - ballet (1930)
Lady Macbeth van het district Mtsensk - opera (1934)
De heldere stroom - ballet (1935)
Lied van de bossen - oratorium (1949)
The Gadfly - suite (1955)
Overlijden en nalatenschap
De terugkeer van de componist in de officiële gunst werd bekroond met twee onderscheidingen in 1966. Sjostakovitsj werd uitgeroepen tot Held van de Socialistische Arbeid en hij ontving de Orde van Lenin. De ups en downs van Sjostakovitsj' relatie met het officiële regime leidden tot op de dag van vandaag (en zullen dat wel blijven doen) tot onbeantwoorde vragen over in hoeverre hij zich conformeerde aan een wreed regime om zichzelf te redden en in hoeverre hij dat misschien ook deed uit persoonlijke overtuiging.
Helaas verslechterde de gezondheid van de componist, die nooit zo sterk was geweest en zeker niet verbeterd werd door zijn kettingroken, na een hartaanval in 1966. In 1973 werd longkanker bij hem geconstateerd. Sjostakovitsj ging in zijn laatste levensjaar met pensioen en stierf op 9 augustus 1975 in Moskou aan een nieuwe hartaanval. Hij beïnvloedde een generatie componisten in de Sovjet-Unie; één van zijn sterleerlingen aan het Conservatorium van Leningrad was Galina Ustvolskaja (1919-2006). Sjostakovitsj paste zich zeker aan aan aan de moeilijke tijden waarin hij leefde, maar Norris merkt op dat "hij tot het laatst een integriteit en individualiteit behield die hem kenmerkten als de belangrijkste componist van de Sovjet-Unie" (Arnold, 1681).